Het Groninger kustgebied: water, kwelders en wierden
Als we de cultuur beschrijven komt de mens in beeld. Langs de kust is dat de mens die zijn bestaansmogelijkheden dankt aan het water. De geschiedenis van het Groninger kustgebied, van Lauwersoog tot Nieuwe Statenzijl, laat dat duidelijk zien. Het laat echter ook zien dat er een keerzijde is: de mens in het kustgebied kent het water ook als bedreiging. Er waren overstromingen, waarbij vele mensenlevens en stukken land verloren gingen. Zo werden de bewoners gedwongen om maatregelen te nemen om het water te beheersen; onder meer dijken werden aangelegd. Daardoor vertelt het kustlandschap, ook dat van Noord-Groningen, een boeiend verhaal van geven en nemen, zowel door de mens als de natuur.
Inhoud
Het water als vriend en vijand
De geschiedenis van het Groninger kustgebied is de geschiedenis van het water als vriend. Maar de mens moet op z’n hoede zijn voor die vriend. Hij moet bescherming kunnen vinden als het water hem naar het leven staat. Daarom vestigden de eerste mensen die in het Groninger kustgebied hun bestaan zochten - al ver voor het begin van onze jaartelling - zich op hogere plaatsen in het kwelderland; plaatsen die niet zo snel onder water kwamen te staan. En toen dat niet (meer) voldoende was, werden die plaatsen verhoogd: woonheuvels ofwel wierden ontstonden (elders in Nederland, met een nieuwer Fries woord, terpen genoemd).
Zie ook: inleiding op Wierden-/terpenroute
Bewoning van het kwelderland
Om het meer precies te dateren: de mens vestigde zich vanaf plm. 500 jaar voor de geboorte van Christus in het noordelijk kwelderland. Vanaf die tijd is het gebied dus in cultuur gebracht. Er was toen, door een langdurig proces van aanslibbing, land ontstaan dat alleen bij hoogwater onderliep en waar begroeiing mogelijk was: kwelderland dus. Het gebied ten noorden van de lijn Grijpskerk – Groningen – Overschild – Nieuweschans zag er daarom ongeveer uit zoals het huidige waddengebied direct ten noorden van de zeedijk Dit land werd doorsneden door een aantal rivieren die hun oorsprong vonden op de zuidelijker gelegen gronden en door een wirwar van geulen, kreken en prielen.
Kwelder- en oeverwallen
Voor bewoners van de zandgronden waren de vruchtbare kleivlaktes aantrekkelijk om er een bestaan op te bouwen, vooral toen bewoning mogelijk was van de hogere gedeelten: de kwelder- en oeverwallen langs de kust en de rivieren. Hoewel, aantrekkelijk is een relatief begrip: bij hoog water stroomde niet alleen het land onder, ook de woonplaatsen werden dan bedreigd. Toen de zeespiegel geleidelijk aan steeg, waren de kustbewoners genoodzaakt hun woonplaatsen steeds meer te verhogen; zo woonden ze eigenlijk op heuveltjes (wierden), opgeworpen op de kwelder- en oeverwallen. Dat wil niet zeggen dat – wat vaak gedacht wordt – het land bij de zee laagland was. In tegendeel, het bewoonbare kweldergebied in Groningen moet rond het begin van de jaartelling ongeveer 1 à 2 meter boven het gemiddeld zeeniveau gelegen.hebben. En nog steeds geeft de naam het "Hogeland" goed aan hoe het, wat dat betreft, ook in onze tijd gesteld is met Noord-Groningen.
Vorming van het landschap
Aan de ligging van de woonplaatsen, voor zover nu nog in takt, is te zien waar de kustlijn en de rivieren (waarvan de ligging en omvang in onbedijkt land in de loop der tijd flink konden variëren) vroeger ongeveer liepen. Wat betreft de rivieren zijn de Lauwers, Hunze/Reitdiep, Fivel (richting Delfzijl), Munter Ee (richting Termunten), Westerwoldse Aa en de Eems de belangrijkste vormgevers van het Noord-Groninger landschap geweest. Die rivieren stroomden van zuid naar noord. Zo geeft bijvoorbeeld de reeks plaatsen langs de lijn van Groningen naar Winsum, Warffum, Usquert de ligging van een oostelijke oeverwal van de Hunzemond aan en een denkbeeldige lijn van Woltersum over Westeremden geeft aan waar ongeveer de vroegere Fivel stroomde.
Opschuiving van de kustlijn; dorpen in rijen
Door aanslibbing schoof de kustlijn – globaal genomen - op van zuid naar noord. Dat is in het noordwesten van de provincie, in het Marnegebied, mooi te zien aan de ligging van dorpen in rijen parallel boven elkaar, waarbij dus de zuidelijkste rij de oudste is en de noordelijkste de jonste.Zo was er ooit een kwelderwal op de huidige lijn Garnwerd - Zuurdijk – Zoutkamp – Vierhuizen. Toen het water geleidelijk aan steeg, in de eerst vijf eeuwen voor Christus' geboorte, onstonden de wierden op die wal. Ook was er aanwas van land, en er vormde zich langzamerhand weer een nieuwe, oost-west gelegen, kwelderwal. De kustlijn schoof verder op naar het noorden. In de eerste eeuwen na Chr. moet zich zo langzamerhand de kwelderwal gevormd hebben die - globaal - loopt van
Wehe-den Hoorn, via Leens en Ulrum naar Menneweer en waarop zich dus naderhand mensen vestigden (waarschijnlijk in 8e of 9e eeuw). Nog weer later (rond de 11e/12e eeuw) ontstond de rij Molenrij, Kloosterburen, Hornhuizen. Vervolgens onstonden op een kwelderwal van recenter datum de gehuchten Kleine Huisjes en Broek. Eveneens op een kwelderwal, die wat noordelijker ligt en dus weer wat later in de tijd werd gevormd, ligt de rij Wierhuizen, Pieterburen en Westernieland (waarschijnlijk rond 1300 ontstaan). Deze kwelderwal werd ook gebruikt om de oude (zeewerende) dijk aan te leggen. (Zie over de huidige zeedijk van Lauwersoog naar Pieterburen
"Wandelroute Lauwersooog - Pieterburen")
Geven en nemen
Deze opsomming kan de indruk geven dat er alleen maar land bijkwam. Dat is echter niet het geval. Zoals al hiervoor gezegd: het was een proces van geven en nemen. De zee nam ook weer terug. Zo nam zij in de vroege middeleeuwen geleidelijk aan weer stukken terug van het land dat was ontstaan in de boezem van Hunze en Lauwers: de Lauwerszee ontstond. Maar ook later toen de mens al heel wat prestaties had geleverd op waterbouwkundig gebied gebeurde iets vergelijkbaars, aan de andere kant van de provincie: In de 14e en 15e eeuw ontstond, door dijkdoorbraken, de Dollardboezem.
De bewoners
De eerste bewoners van het kweldergebied, op de wierden, hebben geleefd van veeteelt, akkerbouw, visvangst en jacht, waarbij veeteelt 't belangrijkst was. Ze woonden in zgn. hallenhuizen. Dit rechthoekige type boerderij bleef, in velerlei variaties, eeuwenlang gangbaar in het Friese gebied (dat is globaal het gebied langs de Noordzeekust van Nederland en Duitsland). De mensen leefden in de hallenhuizen samen met de dieren onder één dak, de mensen voorin het huis, de dieren achterin. De wanden bestonden uit vlechtwerk, dichtgesmeerd met klei en mest. Pas in de late middeleeuwen werden ook stenen, gebakken van klei, gebruikt bij de bouw, maar dan alleen nog bij de bouw van (voor)huizen van de rijksten.
levensonderhoud
De bewoners waren in staat zelf in hun levensonderhoud te voorzien. De veehouderij zal, zoals al gezegd, hoofdzaak geweest zijn. Huisnijverheid leverde de gewenste gebruiksvoorwerpen op. En we kunnen ons zo voorstellen dat men ook wel eens wat over had van hetgeen er geproduceerd werd, dat kon dus verhandeld worden en zo konden er dingen aangeschaft worden die men zelf niet bezat maar die elders wel gemaakt werden. Ook zullen er zich op den duur wel enige ambachtslieden in het dorp gevestigd hebben, specialisten die bepaalde voorwerpen beter konden maken dan de boeren zelf. Maar de dorpen bleven agrarische gemeenschappen, en vele zijn dat in wezen tot in onze tijd gebleven.
De grond was vruchtbaar en velen vestigden zich op de noordelijke zeeklei. Zo rond 900 na Chr. moet het een, in verhouding tot andere delen van Nederland, welvarend en dichtbevolkt gebied zijn geweest (waarschijnlijk woonden er toen ongeveer 10 mensen per km² in Noord-Groningen, terwijl voor Drenthe de dichtheid op 4 per km² gesteld wordt)
Bepalend voor de verdere ontwikkeling van de cultuur was de
komst van het christendom in deze streken. Dat zal zo rond het jaar 800 (na de geboorte van Christus) geweest zijn, want toen was Liudger hier actief en hij was de eerste die in de Groninger kuststreken met enig succes het evangelie predikte. Hoewel het waarschijnlijk nog heel lang geduurd heeft voor het gebied helemaal gekerstend was.
Lees verder