Na een verkrachting: dilemma's en je identiteit
Voor vrouwen die verkracht zijn, staan hun eigen ervaringen centraal. Het gaat om hun overlevingsstrategieën, hun verwerking, hun gevoelens en gedachten en de betekenissen die zij aan deze ervaringen geven. Deze ervaringen zijn altijd ingebed in de cultuur waarin de vrouwen leven, in de sociale omgeving. In deze studie zijn Nederlandse vrouwen bevraagd over hun ervaringen na een verkrachting. Dit artikel is een weerslag van hun dilemma's, de veranderingen in hun sociale identiteit en de manieren waarop zij hun leven weer op orde wilden krijgen, afgezet tegen sociaal-wetenschappelijke literatuur.
Onfatsoenlijk of geëmancipeerd? Veranderingen in sociale identiteiten en dilemma’s na verkrachting
Literatuur over oorzaken van verkrachting
Menachem Amir is één van de eerste auteurs die verkrachting centraal stelde in zijn boek
Patterns in Forcible Rape (1971). Zoals de titel al zegt, gaat het hem voornamelijk om de patronen die hij kan vinden in de daad van verkrachting. Wat gaat er vooraf aan verkrachting? Waarom worden vrouwen verkracht? Hij hoopte dat hij door deze patronen bloot te leggen, adequate manieren zou kunnen vinden om verkrachting te voorkomen. Zijn intenties waren goed, maar zijn conclusies riepen nogal heftige reacties op onder feministische schrijfsters. Hij was namelijk van mening dat mannen én vrouwen verantwoordelijkheden droegen in geval van verkrachting. Hij ging ervan uit dat mensen die met elkaar interacteren elkaar bepaalde signalen geven. Deze signalen kunnen verschillend geïnterpreteerd worden door de beide interactie-partners. Zo zou het dus kunnen dat een vrouw signalen uitzendt die een man opvat als een uitnodiging tot seks, terwijl zij dat niet zo bedoelt. Dit kan uitmonden in verkrachting.
Amir was trouwens niet de eerste die dit beweerde. Vóór hem had William Goode (1969) er al op gewezen dat vrouwen die geen “realistische” kijk hadden op mannen en wat mannen van vrouwen wilden, een grote kans liepen om verkracht te worden. De vrouwen moesten, volgens Goode, namelijk altijd aan een man duidelijk maken dat zij geen seks met hem wilden. Een man zou daar altijd wel van uitgaan. Goode heeft dit standpunt echter niet verder uitgewerkt en het alleen gepubliceerd in een kort artikel:
Violence among inmates. Amir werkte het uit in een invloedrijk boek.
Reacties hierop kwamen met name van feministische schrijfsters. De meest opvallende was van Susan Brownmiller. Haar boek
Against Our Will: Men, Women and Rape (1975) is nog steeds één van de meest invloedrijke op het gebied van feministisch denken over verkrachting. In ruim zeshonderd pagina’s probeert zij duidelijk te maken dat verkrachting een product is van een al eeuwen bestaande patriarchale structuur in de (Amerikaanse en andere westerse) samenleving(en). Mannen zouden er alles aan doen om vrouwen te kunnen blijven onderdrukken. Verkrachting is één van de middelen om dit doel te bereiken. Om vrouwen voortdurend te herinneren aan het feit dat zij op elk moment verkracht kunnen worden, hebben mannen, volgens Brownmiller, de ongewenste intimiteiten uitgevonden (de praktijk, niet de term). Zo kunnen zij vrouwen constant in bedwang houden en behouden zij hun macht. In deze visie dragen vrouwen dus absoluut geen verantwoordelijkheid in een verkrachtingssituatie. Het zijn de mannen die de vrouwen met dit middel onderdrukken en zo de patriarchale status quo in stand houden.
Jeanne Doomen herhaalt in haar bundel
Verkrachting: ervaringen, vooroordelen, achtergronden (1976) de standpunten van Brownmiller in enkele hoofdstukken. Zij vermeldt geen bronnen, maar stelt deze standpunten als ‘de waarheid’. Daarnaast geeft zij in deze bundel samenvattingen van verkrachtingsverhalen van vrouwen. Deze twee delen van de bundel, theorie en praktijk, worden echter op geen enkele manier met elkaar verbonden. Uit de verhalen van de vrouwen die Doomen heeft geïnterviewd, blijkt niet dat mannen hen verkrachtten om de macht te behouden. Sterker nog, de meeste vrouwen in de bundel geven aan dat zij het idee hebben dat de verkrachters het puur om de seks deden. Doomen beweert dat deze vrouwen ongelijk hebben en komt vervolgens met ‘de waarheid’. Zij besluit de bundel met aanbevelingen voor vrouwen: “denk vooral niet dat het jouw schuld is als je verkracht wordt, verkrachting zit verankerd in de maatschappij”, “ doe aangifte bij de politie, dan wordt duidelijk hoe groot het probleem is” en “zeg iets terug op het moment dat mannen je nafluiten of een opmerking tegen je maken waar je niet van gediend bent, want je hoeft je niet te laten kleineren”.
Sharon Marcus is het met deze laatste uitspraak van Doomen eens. In haar artikel
Fighting Bodies, Fighting Words: a Theory and Politics of Rape Prevention stelt zij dat vrouwen “de macht om kunnen keren” als zij ingrijpen in het “proces van verkrachting” (1992). Ook zij gaat ervan uit dat verkrachting in de maatschappij zit ingebakken, maar zij laat zich daardoor niet uit het veld slaan. Volgens haar moeten vrouwen er gewoon niet vanuit gaan dat zij altijd verkracht kunnen worden en moeten zij ophouden met iedere ‘kleine’ ongewenste intimiteit zien als een metafoor voor verkrachting. In plaats daarvan moeten vrouwen herkennen dat zij op het moment dat zij te maken krijgen met ongewenste intimiteiten zij dit nog kunnen stoppen voordat het (misschien) uitmondt in verkrachting. Vrouwen kunnen de macht ontkrachten. Daardoor hebben zij zelf ook macht.
Beeldvorming over verkrachting
Veel vrouwen in deze studie uitten verschillende standpunten uit deze literatuur alsof zij ze zelf bedacht hadden. Zij zijn dan ook opgegroeid in de periode dat de theorieën van Amir en Brownmiller gemeengoed waren. Alleen de stap die Marcus maakte, de macht ontkrachten, leek nog geen weg te hebben gevonden naar de ideeën van deze vrouwen. Zij zagen geen van allen een weg om verkrachting voor alle vrouwen te voorkomen. Allemaal waren zij ervan overtuigd dat verkrachting te diep geworteld zit in de (Nederlandse) maatschappij. Daarom vonden zij het belangrijk om te praten over de dingen waar zij na hun verkrachting mee te maken kregen.
Verkrachting heeft een grote invloed op het leven van vrouwen. Veel vrouwen praten over hun leven ‘voor’ en ‘na’ de verkrachting.
Ervoor had ik wel het idee dat ik een normaal leven had. Maar daarna... Bij alles wat je doet, komt het terug. Iedere dag denk je eraan, aan die vernedering, aan dat je eigenlijk zo machteloos bent. En alles en iedereen die je kent, wordt erdoor beïnvloed, want je weet opeens dat iedereen alles met je kan doen wat zij willen. Ik dacht altijd dat ik alles wel aan kon (Mira).
Daarvoor dacht ik dat ik mezelf wel kende, maar achteraf bleek dat ik toen helemaal niks wist. Anders had ik toch niet zoveel strijd met mezelf hoeven hebben, dat ik echt heen en weer geslingerd werd tussen dat ik nou niet wist of ik het nou goed of fout had aangepakt. Blijkbaar ging er toch iets fout, want anders was het nooit gebeurd (Saskia).
Voordat ik dat had meegemaakt, wist ik eigenlijk niks van hoe al mijn vrienden waren. Daar kwam ik pas daarna achter. Dat heeft eigenlijk wel mijn hele leven anders gemaakt. Ik heb nu een heel ander soort leven, andere vrienden ook dan vroeger (vrouw in een groepsgesprek).
Uit deze drie citaten komen verschillende dingen naar voren waardoor het leven van vrouwen na een verkrachting drastisch kan veranderen. Mira realiseerde zich al tijdens en ook na haar verkrachting dat ze zichzelf niet in alle situaties kon redden, dat ze daar de macht niet toe had. Dit gaf haar een gevoel van machteloosheid, wat haar behoorlijk frustreerde. Ze wilde juist als een volwassen persoon in de wereld staan en daarom bewijzen dat zij zichzelf goed kon redden. Saskia werd heen en weer geslingerd tussen twee uitersten: had ze de situatie nu goed of juist helemaal verkeerd aangepakt? En waarom was het zo verkeerd afgelopen? De vrouw uit het groepsgesprek vestigde de aandacht op de relaties die veranderd waren, waardoor haar hele leven veranderde.
Machtsongelijkheid in verkrachting en daarna
Verkrachting is een situatie waarin machtsverschillen tussen de ‘participanten’ duidelijk tot uitdrukking komen. Een vrouw die verkracht wordt, is in die situatie per definitie minder machtig dan degene die haar verkracht. Zij kan allerlei soorten van verzet hebben geprobeerd, op het moment dat ze verkracht wordt, is duidelijk dat zij hierin niet geslaagd is. Haar verkrachter heeft macht over haar, want hij doet haar iets aan, laat haar vaak zelfs dingen doen, die zij absoluut niet wil. Deze macht kan hij op verschillende manieren bereikt hebben.
Veel vrouwen gaven aan dat de verkrachter lichamelijk veel sterker was dan zijzelf. Sommige van deze vrouwen zeiden ook dat zij zich op dat moment zwak, bijna verlamd voelden. Lichamelijke kracht was hier dus macht. Vrouwen hadden vaak het idee dat ze “overdonderd” werden. Het verrassingselement in de verkrachting zorgde dat ze niet op tijd konden reageren of dat ze, zoals ze achteraf beschouwden, misschien zelfs verkeerd reageerden.
Ik had niet eens echt door wat er gebeurde totdat ik zijn hand daar beneden voelde. Maar toen had hij me al zo vast... ik kon echt niks meer toen (Mira).
Het gebeurde zo snel. Hij was echt in no time... en hij hield me de hele tijd zo ontzettend vast. En toen ik het goed en wel doorhad, toen was het natuurlijk te laat. Dan kun je geen kant meer op. Ik had het gewoon eerder in de gaten moeten hebben... een ander mee naar buiten sturen, misschien een man (Manon).
Overtuigingen over kracht
In dit soort ‘verrassingsverkrachtingen’ speelde lichamelijke kracht een rol. Toch was het verrassingselement vaak van groter belang. Het onverwachte van de aanval zorgde dat het lukte. Bovendien gingen veel vrouwen ervan uit dat ze er op een bepaald moment “toch niets meer aan konden doen” (Mira). De man was duidelijk sterker.
Dit bevestigt de stelling van Marcus (1992). Volgens haar is dit idee één van de redenen dat vrouwen nog altijd relatief makkelijk verkracht kunnen worden. Zij geloven diep van binnen dat mannen per definitie sterker zijn dan zij, dat ze weinig kunnen doen op het moment dat ze aangevallen worden. Dit is geworteld in samenlevingen waarin vrouwen van jongs af aan wordt duidelijk gemaakt dat zij het ‘zwakke geslacht’ zijn. Volgens Marcus worden vrouwen gezien, en zien zij zichzelf, als altijd te verkrachten of reeds verkracht.
Een tegenovertuiging
Marcus beweert dat we, ter uitroeiing van het fenomeen, verkrachting moeten zien als een proces, waarin in de verschillende stappen ingegrepen kan worden en zo het proces kan worden ondermijnd. In plaats daarvan worden in veel feministische literatuur alle ongewenste, seksueel getinte uitingen meteen als een soort verkrachting gezien (zie o.a. Brownmiller, 1975; Doomen, 1976; Schwendinger & Schwendinger, 1983). Zelfs de meest ‘onschuldige’ vormen, zoals nagefloten worden op straat, zouden worden gezien als een equivalent van verkrachting (Marcus, 1992: 389). Een vrouw die ooit ongewenst seksueel getinte opmerkingen te horen heeft gekregen, zou dit kunnen zien als een metafoor voor verkrachting.
Nu pleit Marcus ervoor om juist deze meer onschuldige vormen te (h)erkennen voor wat ze zijn, namelijk géén verkrachting. Om van deze meer onschuldige vormen van seksuele intimidatie naar verkrachting te komen, moet er nog een heel proces plaatsvinden. Vrouwen hebben tijd om de dreigende actie om te keren en de macht te ontkrachten. Het proces kan voortijdig worden afgebroken en daadwerkelijke verkrachting kan voorkomen worden. Marcus vertelt niet hoe vrouwen die verkracht dreigen te worden het proces om zouden kunnen keren. Zij vertelt alleen dat niet alle seksuele intimidatie als verkrachting gezien moet worden.
Ingrijpen (on)mogelijk
De vrouwen die aan dit onderzoek meewerkten, konden achteraf wél haarfijn uitleggen op welke punten zij in hadden kunnen grijpen in het proces wat uiteindelijk tot hun verkrachting leidde. Uit hun verhalen bleek echter dat Marcus misschien een beetje te optimistisch was over het ontkrachten (en zelfs omkeren) van de macht. De kanttekening die de vrouwen namelijk plaatsten was dat zij pas achteraf zagen wat zij hadden kunnen doen. Op het moment dat een vrouw verkracht dreigt te worden, heeft zij dit meestal te laat door om de macht te ontkrachten. Vooral in het geval van verkrachting door een bekende hebben vrouwen niet snel in de gaten wat er gaat gebeuren. Zij wilden dit misschien (onbewust) ook niet in de gaten hebben, want zij vertrouwden hun vriend of kennis. Pas nadat dit vertrouwen beschaamd was, konden de vrouwen zien welke signalen zij op hadden kunnen vangen en waartegen zij actie hadden kunnen ondernemen. Dit besef heeft veel vrouwen overigens schuldgevoelens en frustratie bezorgd: zij denken achteraf dat zij de vernedering misschien hadden kunnen voorkomen.
Gevoelens van vernedering
De vrouwen voelden zich na hun verkrachting vernederd. Zij voelden zich gebruikt, alsof ze zelf geen persoon meer waren, maar alleen een voorwerp. De verkrachter had de macht gehad om hun lichaam te “gebruiken voor zijn behoeften” (Mira).
Het is zo verlagend, zo'n vernedering om alleen maar als lekker ding gezien te worden. Om, zeg maar, gewoon gebruikt te worden door die man... echt een ding te zijn. En hij kon dat ook gewoon doen, ook al wilde ik niet (Mira).
Deze vernedering werd onder andere veroorzaakt doordat de verkrachter macht over ze had. Hij kon hen gebruiken alsof ze voorwerpen waren in plaats van mensen. De (h)erkenning van die macht heeft er bij veel vrouwen voor gezorgd dat zij zich nog lang na de verkrachting een soort gebruiksvoorwerp voelden en dat zij zich volledig machteloos voelden tegenover andere mensen. Ze voelden zich onzeker over hun status in de wereld, wisten niet meer waar ze stonden en wie zij waren. Zij dachten dat ze, nu ze zich zo gebruikt voelden, misschien voor andere mensen ook heel makkelijk te gebruiken waren. Eén vrouw drukte het als volgt uit:
Ik had het idee dat ik een soort bord op mijn voorhoofd had met: "Ik ben makkelijk, gebruik mij". Alsof iedereen dat zo kon zien. Ik vond mijzelf eigenlijk... alsof mijn lichaam een soort loosvat was geworden of zo. En dat ik, echt ik, dan ergens onder al dat afval begraven zat, alsof ik er niet meer echt was (vrouw in een groepsgesprek).
Depersonificatie
Deze vrouw beschrijft haar gevoel in de periode na de verkrachting “alsof ze er niet meer echt was”, alsof ze geen mens meer was, maar een ding. Sylvana Tomaselli (1986: 11) noemt dit verschijnsel depersonificatie. Volgens haar treedt dit heel vaak op na een verkrachting. Andere mensen hebben de mogelijkheid (gehad) om te “heersen” over het lichaam. Dit geeft, naast een gevoel van onmacht, het idee een object te zijn. Anderen kunnen tenslotte naar hun wens “gebruik maken” van het lichaam.
Andere verkrachte vrouwen beschreven dit inderdaad ook. Zij waren “zichzelf niet meer”. Ze voelden zich niet meer de zelfstandige vrouwen die zij daarvoor waren. De macht die de verkrachter had gehad, werkte door, zelfs als ze hem nooit meer zagen. Hun levens waren veranderd door deze ene gebeurtenis. Hun identiteit was veranderd. Aanvankelijk waren zij onafhankelijke vrouwen, redelijk zeker van zichzelf en met een bepaalde status in de wereld. Deze verkrachting maakte hen echter onzeker en bang en gaf hun het gevoel dat zij niet als mens beschouwd werden.
Tomaselli gaat verder in haar argumentatie dat verkrachters macht hebben over vrouwen. Zij zouden niet alleen macht hebben over de vrouwen die zij verkrachten op het moment van verkrachting en daarna. Zij houden alle vrouwen altijd in hun greep. De dreiging van verkrachting beperkt alle vrouwen in hun bewegingsvrijheid. Zij kunnen zich niet in bepaalde situaties begeven. Van jongs af aan horen vrouwen al dat ze voorzichtig moeten zijn, dat ze bepaalde dingen beter niet kunnen doen en dat zij bepaalde plaatsen, waar zij kwetsbaar zijn, beter kunnen vermijden.
On this view, what is threatened by the phenomenon of rape is not only individual sexual choice, but the general freedom of movement and being of women. Within this conception of rape, the act of rape is but the visible and most awesome aspect of an unspoken system which keeps women in their place (Tomaselli, 1986:12).
De confrontatie vermijden
Toen heb ik maar besloten om (tegen mijn ouders) te zeggen dat het uit was. Dat was het wat mij betreft ook. Ik wilde hem gewoon nooit meer zien. Niet na wat hij gedaan had. Hij hoefde niet meer in mijn buurt te komen. Ik heb hem ook gewoon ontlopen daarna (Marja).
Contact vermijden
De meeste vrouwen vermeden het contact met hun verkrachter naderhand zoveel mogelijk. Ze hadden geen zin in een confrontatie. Zelfs als woede de overhand had, lieten ze zich niet uit tegenover hun verkrachter. De meerderheid van de geïnterviewde vrouwen zou makkelijk wraak op hem hebben kunnen nemen. In de meeste gevallen was hij immers een bekende. Hij maakte deel uit van één van hun sociale netwerken. Ze hadden aan iedereen in dit netwerk kunnen vertellen wat er gebeurd was en wie de dader was geweest. Het stigma 'verkrachter' zou waarschijnlijk grote gevolgen hebben gehad voor zijn leven. Toch heeft geen enkele vrouw dit gedaan.
Netwerk afsluiten
Velen hebben zelfs aan niemand die zich in hetzelfde sociale netwerk bevond als de verkrachter, verteld dat ze verkracht waren. Dit was bij verschillende vrouwen een oorzaak van enkele veranderde relaties. Zij vertelden de mensen in het bewuste netwerk niets, maar waren zelf wel veel bezig met hun verkrachting. Het gevolg hiervan was dat zij deze mensen buitensloten. Vriendschappen met deze mensen, gebaseerd op wederzijds vertrouwen en elkaar vertellen over dingen waar je je mee bezighoudt, verwaterden. In veel gevallen hadden vrouwen nauwelijks contact meer met de mensen die hun verkrachter ook kenden. Zij sloten zich af voor dat hele sociale netwerk. Sommige vrouwen deden dat bewust. Zij wilden niet geconfronteerd worden met hun verkrachter, maar ook niet met de mensen die hen aan hem deden denken. Deze relaties werden meestal dan ook vrij abrupt beëindigd. Marja vertelde bijvoorbeeld dat zij, nadat haar vriend haar gedwongen had tot seks, een poos niet naar school is geweest. Hij zat op dezelfde school. Na een maand thuis besloot ze zelfs om met de opleiding te stoppen en in een andere stad met een andere opleiding te beginnen. Haar schoolvrienden heeft ze niets verteld over de verkrachting en nadat ze verhuisd was, heeft ze niets meer van zich laten horen. Zo heeft zij dat netwerk afgesloten.
Voor andere mensen was het een minder bewuste keuze om relaties te laten verwateren. Deze relaties eindigden niet zo plotseling als bij de mensen die er bewust voor kozen. Brigitte heeft zich ook afgesloten van de mensen die zowel haar als haar verkrachter kenden. Ook zij verhuisde vrij kort nadat zij verkracht was, maar ze bleef in dezelfde stad. Toch verwaterde het contact.
In het begin belden we nog wel eens. Maar op een gegeven moment heb je niet meer zoveel te zeggen. En dan stuur je af en toe nog een nietszeggend (e-mail)berichtje, of je stuurt zo’n kettingbrief door, maar dan houdt het ook echt op. Ik zie nu nooit meer iemand van die groep. Maar eigenlijk is dat helemaal niet zo erg. Dan hoor ik ook niks over hem.
Het verlies van deze specifieke vriendengroep vond Brigitte niet zo erg. Een andere veranderde relatie in haar leven was voor haar echter wel een probleem. Ze heeft aan haar moeder verteld dat zij verkracht is en door wie. Haar moeder kende deze jongen ook. Zij kon bijna niet geloven dat het waar was. Ze heeft geprobeerd om haar dochter ervan te overtuigen dat het haar eigen, verkeerde interpretatie geweest moet zijn. Zo zou die jongen het nooit bedoeld hebben. Hij zou haar niet moedwillig hebben verkracht. Daar was hij veel te aardig voor. Doordat haar moeder hele andere ideeën had over de gebeurtenis, is hun relatie behoorlijk verslechterd. Brigitte gaf duidelijk aan dat zij dit veel moeilijker vond dan een slechtere relatie met vrienden, want “vrienden kun je zo weer maken, maar je hebt maar één moeder”.
Vele andere vrouwen vertelden over mensen waar zij geen contact meer mee hadden sinds hun verkrachting. Regelmatig bleek dat dit mensen waren die de verkrachter ook kenden. Toch kan dit niet alle veranderde relaties verklaren. Verschillende relaties van vrouwen die verkracht waren door iemand die zij niet kenden zijn ook veranderd. Bovendien zijn ook andere relaties veranderd dan die met de mensen die zich in de sociale netwerken van zowel verkrachter als verkrachte bevonden. Er moeten dus ook andere oorzaken zijn voor de veranderingen in relaties.
Schaamte en schuldgevoelens
Relaties kunnen ook veranderd zijn doordat vrouwen zich schaamden voor wat er gebeurd was. Gevoelens van schaamte staken de kop al meteen op. De vrouwen merkten zelf op dat dit “vreemd” was. Zij snapten niet waarom zij zich schaamden terwijl nog niemand van hun verkrachting afwist. Schaamte is toch een sociaal gevoel. Mensen schamen zich voor dingen die in de samenleving niet gewaardeerd worden. Deze vrouwen schaamden zich voor iets wat hen was overkomen, waarvan zij onmiddellijk wisten dat het niet gewaardeerd zou worden (en dat zij daar misschien wel op aangekeken zouden worden).
Intimiteit
Sommige vrouwen vertelden dat zij zich op een gegeven moment realiseerden dat zij zich schaamden voor het feit dat ze seks hadden gehad met iemand die zij niet “op die manier” kenden, of wilden kennen. Zij hadden nooit een seksuele relatie met deze persoon geambieerd of verwacht. Dit was weliswaar onvrijwillige seks, maar toch seks, een intieme activiteit.
Het is dat intieme wat hij gezien heeft, wat hij gedaan heeft… dat zou niet… daar schaam ik me voor, dat hij op een bepaalde manier dingen van mij weet… dat intieme… Daarom zou ik ook door de grond gaan om hem te zien, omdat je weet dat hij dingen van je weet (Manon).
En als je niet wilt, is seks eigenlijk iets heel smerigs. Alles wat heel lekker is, normaal, is nu gewoon zo vies, zo smerig… dat kan er gewoon niet meer af. Het maakt mij smerig (Mira).
Juist de intimiteit die de meeste vrouwen met seks associeerden, maakte dat de verkrachting iets werd waar zij zich voor schaamden. Intimiteit hoorde, volgens hen, tussen twee mensen die van elkaar houden. Het is niet iets wat je iemand op mag leggen. Dat zij toch, tegen wil en dank, intiem geweest waren met hun verkrachter, maakte dat zij zich schaamden. Zelfs als nog niemand er iets vanaf wist, hadden zij dit gevoel. Zij wisten dat het “niet hoorde”. Het intiem zijn met iemand waar zij niet intiem mee wilden zijn, gaf ze ook een vies gevoel. Zij walgden van de man, maar ook van hun eigen lichaam. Ze schaamden zich voor hun lichaam. Omdat ze zich schaamden, wilden ze niet meteen aan iedereen vertellen dat ze verkracht waren en hoe dat had kunnen gebeuren.
Geen aandacht trekken
MacKellar geeft in haar boek
Rape, the bait and the trap (1975) als reden voor deze schaamte dat vrouwen in westerse samenlevingen opgevoed worden tot passieve wezens. Zij stelt dat vrouwen zo worden gesocialiseerd dat zij het niet zouden durven om anderen lastig te vallen met hun problemen.
It is a sorry commentary on what society has done in its oversocializing of the female conscience that women frequently refrain from screaming or running to people nearby for help, not out of fear of what their assailant may do, but because they do not want to bother others, or to call attention to the despicable positon in which they find themselves. Such has been her training that ‘nice girls’ don’t make rude noises or press ontoward demands on others that a victim often prefers to hide her disgrace and to struggle trough her plight alone, at whatever cost to herself (1975: 36).
Er waren inderdaad vrouwen die zeiden dat ze anderen niet lastig wilden vallen en dat zij aanvankelijk dachten dat zij nooit over hun schaamte heen zouden komen als zij aan mensen vertelden over hun verkrachting. Uit angst dat mensen 'slecht' over hen zouden gaan denken, verzwegen zij de gebeurtenis helemaal of gedeeltelijk. Veel vrouwen vertelden dat ze bang waren dat hun vrienden of hun familieleden zouden denken dat ze misschien niet geheel onvrijwillig seks hadden gehad met de man. Vrouwen waren daadwerkelijk bang dat ze gezien zouden worden als een "afgelikte boterham" (Petra), een "slet" (Anneke) of een "hoer" (Mira). Uit angst voor deze categorisering door anderen, wilden ze dus inderdaad geen aandacht op zich vestigen.
Beschuldigingen
Ze waren ook bang om door anderen beschuldigd te worden van uitlokking of op zijn minst van dom gedrag. Tineke heeft bijvoorbeeld een tijd lang niets aan haar beste vriendin durven vertellen, omdat ze wist dat deze het er niet mee eens was dat ze 's avonds in haar eentje naar de disco ging om te dansen. De vriendin vond het gevaarlijk en ze vond dat Tineke te veel risico nam door alleen te gaan. Tineke is na zo'n dansavondje naar huis gevolgd en in haar eigen portiek aangerand door een vreemde man. Zij was bang dat haar vriendin zou zeggen dat het haar eigen schuld was. Zelf heeft ze zich ook een hele poos schuldig gevoeld, dus ze zou niet verbaasd zijn als haar vriendin het met haar eens geweest zou zijn.
Ook Carla was bang dat anderen haar ervan zouden beschuldigen dat ze zich dom gedragen had. Zij is iedere keer vrijwillig met haar oom meegegaan als hij zei dat ze mee moest komen. Het feit dat ze pas dertien jaar oud was op het moment van de verkrachtingen, maakte voor haar niet uit. Ze vertelde het volgende verhaal om duidelijk te maken waarom ze op een bepaald ogenblik zelfs het idee had dat ze het zelf uitlokte.
Het was een beetje een feestje toen, want mijn moeder was jarig. En toen kwam Huub ook. Hij was een broer van mijn moeder. Hij kwam sowieso nogal vaak bij ons over de vloer en dan deed hij wel eens iets raars. Met mij dan, hè. Mama merkte daar nooit iets van. Die vertelde altijd maar dat ze het zo goed kon vinden met Huub. Vroeger was dat wel anders geweest, toen vochten ze altijd, maar nu was hij zo veranderd. Ze vond hem geweldig. En ik kon ook niet precies benoemen wat hij nou deed. Gewoon van die dingetjes die je dan eerst niet zo door hebt. Dat hij me optilde en me dan even langs zijn kruis wreef. Of dat hij in de zomer een hand op mijn been legde en dan steeds hoger tot hij in mijn kruis zat. Ik schrok dan wel van die dingen, maar dan vergat ik ze ook weer. Of ik negeerde ze. Verder was hij ook gewoon een hele aardige vent. Mijn favoriete oom. En misschien bijna een soort vader. Ik zag hem in ieder geval vaker dan mijn eigen vader.
Maar toen, met dat feestje was het dus de eerste keer dat hij verder ging dan normaal. Ik was toen dertien, maar hij vroeg toch nog of ik op schoot kwam zitten. Eigenlijk vond ik mezelf daar een beetje te groot voor, maar mama vond dat onzin. Dus ik op zijn schoot. En toen, na een kwartiertje of zo, gingen we stoeien. Allemaal nog heel gewoon hoor, in het gras buiten en waar iedereen het kon zien. Maar ik had het heel warm. Het was ook zomer. Dus ik deed mijn shirt uit. En ik had zo'n hemdje aan, zo'n sexy dingetje. Dat had ik pas nieuw en ik was er heel trots op. Het kwam van de volwassenenafdeling in plaats van bij de kinderen vandaan. Maar ik heb toen wel heel lang gedacht dat het daardoor kwam dat hij het deed. Dat ik het met dat hemdje en met dat shirt uittrekken toch zelf heb gezegd tegen hem dat het wel mocht. Dat hij me wel mocht aanraken en die dingen met me doen en dat ik daar nu groot genoeg voor was. Ik bedoel, op school waren ook van die meisjes die altijd van die hele sexy kleren aan hadden. Ik vond dat toen heel stoer. Maar nu had ik ook van die kleren, of tenminste, zo'n hemdje. En Huub kon dat best wel gezien hebben als toestemming.
Daarna kwam hij nog veel vaker langs, dan gingen we naar het strand of, als mijn moeder er niet was, dan wilde hij naar mijn kamer. En ik ging iedere keer braaf mee. Ik dacht ook dat ik er toch niet onderuit kon en dat mijn moeder het allemaal wist. Ze ging ook heel vaak expres weg, dacht ik, want dan kon Huub zijn gang gaan. Want ik had toch laten zien dat het mocht. Dus ik dacht nu ook dat mijn moeder vond dat het wel mocht.
Carla gaf zichzelf de schuld van haar verkrachtingen. Ze voelde zich (mede)verantwoordelijk, want ze had "laten zien" dat ze volwassener was geworden. Ten tijde van de gesprekken die Carla en ik gevoerd hebben, dacht zij niet meer dat het haar eigen schuld was geweest. Dit had zij bereikt na ruim tien jaar therapie in een psychiatrische inrichting. Ze schaamde zich echter nog steeds, want ze was niet in staat geweest om haar "eerste keer te bewaren", zoals andere meisjes. Ze was niet in staat geweest om haar "eigen seksualiteit te beschermen tegenover die man die zijn driften niet in bedwang kon houden".
Je lichaam beschermen
Deze laatste uitspraak van Carla wekt de suggestie dat vrouwen hun eigen lichaam moeten beschermen. Mannen zouden onbedwingbare driften hebben. Het zou een taak van vrouwen zijn om deze driften niet onnodig op te wekken. Ook andere vrouwen maakten opmerkingen in die richting. Enkele voorbeelden:
Ik had echt het idee dat ik gefaald had. Ik bedoel, er was toen echt zo’n tijd... ik dacht toen vooral aan hem [de verkrachter], aan wat hij dan gedacht moest hebben. Misschien kon hij er echt niet zoveel aan doen... dat hij bij zijn vrouw geen seks kreeg ofzo. Maar dan had ik dus moeten zorgen dat hij het van mij ook niet kreeg. Zij kon dat dan ook, dus waarom ik dan niet? (Tineke).
Tja, misschien was het die eerste keer ook niet helemaal eerlijk van mij. Als hij echt dacht dat ik zijn vriendin was, dan had hij zich al een hele tijd ingehouden natuurlijk. Eigenlijk is het dan ook niet zo vreemd dat hij een keer is uitgebarsten (Brigitte)
.
Maar waar ik dan wel van baal... ik kon helemaal niks doen. En dan krijg je toch het idee dat je iets verkeerd doet, want iedereen weet toch... iedereen kan toch gewoon zichzelf op zijn minst proberen te verdedigen. Ik deed helemaal niks (Mira).
Het is dus de bedoeling dat vrouwen zichzelf te allen tijde beschermen. Volgens de hedendaagse normen zouden zij dat ook moeten kunnen. Vrouwen moeten in deze samenleving onafhankelijke individuen zijn die niemand nodig hebben. Iemand die verkracht is, heeft duidelijk laten merken dat zij zichzelf niet kan beschermen. Zij heeft daar dus iemand anders voor nodig. Misschien moet zij bescherming gaan zoeken bij een man. Dit past niet in het beeld van de geëmancipeerde vrouw die haar eigen zaakjes regelt; de vrouw die niet afhankelijk is van een man, maar hooguit een (seksuele) relatie met hem aangaat voor haar eigen plezier.
Emancipatie voltooid?
Dit ideaal van de geëmancipeerde vrouw is vooral goed doorgedrongen in de kringen waartoe de vrouwen in dit onderzoek behoren. Dit bleek uit onderzoek van Ter Voert, Van Snippenburg en Jansen (1988) waarin gekeken is naar de directe, bivariate effecten die bepaalde variabelen hadden op de emancipatiegezindheid van vrouwen. Met emancipatiegezindheid bedoelden de onderzoekers in hoeverre deze vrouwen voorstander waren van vrouwenemancipatie. Onder vrouwenemancipatie verstonden zij dat mannen en vrouwen gelijke rechten hebben. Zij legden dit verder uit door nadruk te leggen op het onafhankelijke karakter van de individuen, of deze individuen nu man of vrouw waren. Onafhankelijke individuen zouden dus allemaal dezelfde rechten en plichten hebben.
De variabelen waarnaar de onderzoekers gekeken hebben, waren leeftijd, opleiding, sociaal-economisch milieu, het al of niet hebben van kinderen, het al of niet hebben van betaald werk, al of niet samenwonen, religieuze betrokkenheid en politieke oriëntatie. Het bleek dat de variabelen ‘al of niet samenwonen’ en ‘het al of niet hebben van kinderen’ geen invloed hadden op de emancipatiegezindheid van vrouwen.
Alle andere variabelen hielden er wel verband mee. Hoger opgeleide vrouwen waren meer emancipatiegezind dan vrouwen met een lagere opleiding. Jongere vrouwen waren emancipatiegezinder dan oudere. Vrouwen die betaald werk verrichtten waren meer emancipatiegezind dan vrouwen die dit niet deden en vrouwen uit hogere sociaal-economische milieus meer dan vrouwen uit de lagere sociaal-economische milieus. Verder waren de vrouwen die niet zo sterk betrokken waren bij een religie meer emancipatiegezind dan vrouwen die zich wel religieus betrokken voelden en waren politiek links georiënteerde vrouwen emancipatiegezinder dan vrouwen die rechts georiënteerd waren (Ter Voert e.a., 1988).
De vrouwen die hebben meegewerkt aan de diepte-interviews voor dit onderzoek, zitten bij veel van de bovenstaande variabelen aan de meer emancipatiegezinde kant. Zij waren bijna allemaal vrij hoog opgeleid of waren bezig met een hogere opleiding, waren redelijk jong, deden meestal betaald werk (behalve als zij nog bezig waren met een voltijd opleiding), kwamen uit de hogere sociaal-economische milieus, waren niet (meer) sterk religieus betrokken en stemden op centrum-linkse tot linkse partijen. Deze vrouwen kenmerkten zich dus door variabelen die volgens Ter Voert e.a. correleren met emancipatiegezindheid.
Daarnaast werd uit uitspraken van verschillende vrouwen duidelijk dat ze niet alleen voorstander zijn van vrouwenemancipatie, maar dat ze een ideaalbeeld van zichzelf hadden (gehad) als de goede geëmancipeerde vrouw, die alles zelf wel opknapte, geen hulp hoefde van anderen, vooral niet van mannen, en die haar rechten kende en daar ook gebruik van maakte. Een paar voorbeelden:
Mijn oma zei een keer tegen mij dat ik toch wel een geëmancipeerde vrouw was. Daarvoor had ik daar niet over nagedacht, maar het was natuurlijk wel waar. Ik bedoel, zij was echt zo afhankelijk geweest van mijn opa. Maar ik zou dat nooit toelaten. Ik zou alles doen wat ik wilde, waar ik recht op had. (Marijke)
Ik heb heel lang gedacht dat ik alles wel alleen aankon. Dat ik dat ook moest. Ik had niet de indruk dat het zo gewaardeerd zou worden als ik met mijn problemen bij iemand aan zou komen, zo van ‘los maar op, ik kan het niet’. Dat past toch niet meer in deze tijd. (Anneke)
Het was toen heel moeilijk voor mij om te accepteren dat ik blijkbaar geen gebruik kon maken van mijn recht op mijn eigen lichaam. Het was echt moeilijk om te accepteren dat ik niet de kracht had die ik dacht dat ik had... wat mij altijd verteld was dat ik die had. (Jeanine)
De schaamte die veel vrouwen na hun verkrachting voelden kwam dus waarschijnlijk niet alleen voort uit het ‘intieme karakter’ van de gebeurtenis, uit de gevoelens van viezigheid en het schuldgevoel, maar ook uit het gevoel dat ze gefaald hadden. Ze hadden het idee dat ze niet aan de normen en verwachtingen hadden voldaan. Ze waren niet geëmancipeerd genoeg, want ze konden geen gebruik maken van de rechten waarvan ze wisten dat ze die hadden. Het recht op hun eigen keuze was hen ontnomen en daar schaamden ze zich voor. Schaamte was een reden waarom vrouwen aan bepaalde mensen weinig of niets vertelden over hun verkrachting.
Denkbeelden over verkrachting
Een andere reden dat vrouwen liever niet over hun verkrachting vertelden, waardoor veel relaties slechter werden, was dat zij bang waren voor denkbeelden die andere mensen zouden kunnen hebben over verkrachting. Veel vrouwen dachten dat bepaalde mensen hun de schuld zouden geven van het feit dat zij verkracht waren of dat mensen op een andere manier negatief zouden reageren of negatief over hen zouden gaan denken. Daarom vertelden zij er liever niet over.
Denkbeelden van andere mensen speelden een grote rol in het leven van deze vrouwen. Zij waren na hun verkrachting (soms onbewust) veel bezig met de vraag hoe zij op anderen over zouden komen, hoe andere mensen hen zouden beoordelen. Zij wilden graag ‘normaal’ overkomen. Alleen wisten ze vaak niet wat in deze situatie normaal was. Daardoor konden ze ook moeilijk inschatten wat andere mensen van hen zouden denken. Dit zorgde voor twijfel, voor het “heen en weer geslingerd” worden (Saskia). Het bracht hun zelfbeeld in gevaar. Ze wisten niet meer wat goed en wat verkeerd was (geweest), welk aandeel ze zelf hadden gehad in hun verkrachting en hoe anderen dat zagen. Hierdoor konden ze niet bepalen of zij nu ‘goede’ of juist ‘slechte’ vrouwen waren. Om het risico te vermijden dat mensen slecht over ze zouden denken, vertelden de meeste vrouwen hun verhaal maar aan een beperkte groep mensen.
Verschillende vrouwen verwachtten van bepaalde mensen in hun omgeving dat zij niet zouden geloven dat het verkrachting was geweest. Ze waren bang dat mensen zouden denken, of zelfs zeggen, dat zij achteraf spijt hadden gekregen van een vrijage en daarom maar verkondigden dat zij verkracht waren. Of misschien zouden mensen wel denken dat ze het zelf uitgelokt hadden, dat zij de man misschien de indruk gegeven zouden hebben dat zij graag met hem wilden vrijen. Sommige vrouwen dachten nog eens na over de kleren die ze aan hadden gehad, over hoe zij zich gedragen hadden, waar ze geweest waren. Jeanine, die op vakantie verkracht is door een jongen die zij daar had leren kennen, vond het zelf achteraf dom dat zij de jongen in haar kamer had gelaten terwijl zij alleen een T-shirt droeg. Bovendien was ze heel vriendelijk tegen hem geweest. Achteraf vroeg zij zich af of ze hem zo de indruk gegeven had dat ze met hem naar bed wilde. Misschien hadden ze elkaars gedrag verkeerd geïnterpreteerd. Ook andere vrouwen vroegen zich achteraf vaak af of zij zich misschien ‘verkeerd’ hadden gedragen.
Wetenschappelijke literatuur over verantwoordelijkheid van de vrouw
Dit idee komt ook naar voren in sociaal-wetenschappelijke literatuur.
In het symbolisch interactionisme wordt benadrukt dat sociale interactie plaatsvindt door betekenisgeving aan tekens en symbolen, zoals oogcontact, gebaren en woorden. Mensen observeren en interpreteren elkaars acties en reageren hierop. Verkrachting kan, volgens interactionisten, een reactie zijn, veroorzaakt door de manier waarop mannen en vrouwen met elkaar communiceren. Zo zijn verkrachters en hun slachtoffers, volgens Amir (1971), “mutually interacting partners”. De vrouwelijke “partner” geeft soms aanleiding tot verkrachting door bepaalde uitspraken, kleding en gebaren die de man kan interpreteren als een uitnodiging tot een seksuele relatie. Deze interpretaties worden volgens Goode (1969) zelfs aangestuurd door vrouwen. Zij communiceert niet op de juiste manier over haar intenties en laat toe dat de aannamen van de man domineren. Ze maakt niet duidelijk genoeg dat zij geen seksuele relatie wil; ze is misschien niet assertief genoeg.
In deze literatuur wordt de nadruk duidelijk gelegd op de verantwoordelijkheid van de vrouw in een verkrachtingssituatie. Vrouwen zouden zich niet uitdagend mogen kleden, niet te veel oogcontact maken met een man en vooral niet refereren aan iets seksueels, met woord of gebaar. Een man zou dat kunnen opvatten als een uitnodiging tot seks. Bovendien moet een vrouw er volgens Goode eigenlijk altijd vanuit gaan dat een man seks met haar wil. Hier wordt dus in feite het beeld geschetst van mannen als seksbeluste wezens en vrouwen die hen in toom moeten houden. Dit in toom houden kunnen vrouwen alleen maar doen door mannen niet ‘uit te dagen’. Dit houdt ook verband met het denkbeeld dat “nette meisjes”, die mannen dus niet uitdagen, niet verkracht worden (zie o.a. MacKellar, 1975 en Doomen, 1976).
Op deze opvattingen over verkrachting zijn reacties gekomen van feministische schrijfsters, zoals Susan Brownmiller (1975) in de Verenigde Staten en Jeanne Doomen (1976) in Nederland, die dit soort denkbeelden probeerden uit te roeien. Zij gingen uit van gelijke rechten en keuzevrijheid van vrouwen en mannen. Vervolgens kwamen zij met voorbeelden van dingen die mannen heel normaal vonden om te doen, zoals liften, ’s avonds laat op straat lopen, alleen in het bos wandelen of bij een vriend blijven slapen. Vrouwen zouden dit ook moeten kunnen doen zonder de kans te lopen om verkracht te worden. En zonder dat zij zich schuldig zouden moeten voelen als ze wel verkracht zijn, want dat is dan volledig te wijten aan de man die dat gedaan heeft.
Mannen zouden in een patriarchale cultuur van jongs af aan aangeleerd krijgen dat zij vrouwen horen te domineren. Verkrachting heeft, volgens deze auteurs, vooral te maken met macht. Het zou niet gezien moeten worden als seks, maar als een middel van mannen om vrouwen te kunnen (blijven) onderdrukken (cf. Brownmiller, 1975; Tomaselli, 1986). Bovendien werd er in deze literatuur nadruk gelegd op het feit dat het in principe veel gevaarlijker was om met de buurjongen in de achtertuin te zijn dan om alleen in het bos te gaan wandelen, aangezien maar een klein deel van alle verkrachtingen daadwerkelijk plaatsvonden door een onbekende man op een openbare plaats (MacKellar, 1975; Doomen, 1976). Dit was ook een logisch gevolg van het feit dat verkrachting puur een uiting van macht zou zijn. Mannen kunnen beter de vrouwen in hun eigen omgeving eronder houden dan volslagen vreemde vrouwen (Brownmiller, 1975).
Invloed van de wetenschap op denkbeelden over verkrachting
Veel vrouwen die aan dit onderzoek hebben meegewerkt leken zowel beïnvloed te zijn door het symbolisch interactionisme als door het feminisme. Aan de ene kant vonden zij dat het hun schuld niet was dat zij verkracht waren. Zij waren zich, beïnvloed door het feminisme, bewust van hun recht om nee te zeggen tegen seksueel contact. Aan de andere kant, beïnvloed door het symbolisch interactionisme, voelden zij zich achteraf wel vaak schuldig, schaamden zij zich voor hun verkrachting en vroegen zij zich af wat hun rol was geweest in het geheel. Hun gevoel gaf niet weer wat hun verstand zei. Zij zijn dan ook opgegroeid in de jaren ’80 en '90, waarin de verschillende genoemde theorieën over verkrachting opkwamen en algemeen geaccepteerd werden.
Van de generatie van hun ouders leerden ze onder andere dat meisjes zich ‘netjes’ moesten gedragen. Dit hield, volgens de meeste vrouwen, vooral in dat je je netjes kleedde (geen te korte rokjes en geen strakke truitjes) en dat je niet alleen uitging. Andere dingen die vrouwen noemden, waren ’s avonds niet alleen over straat lopen, niet liften, niet alleen naar een disco of café, niet al te vriendelijk doen tegen vreemde mannen en vooral niet te veel oogcontact maken met de andere sekse, want deze zou dit als een uitnodiging op kunnen vatten.
Ze kwamen echter vanaf hun vroegste jeugd ook zeer veel in aanraking met feministische ideeën over gelijke rechten voor beide seksen, vrouwen die hetzelfde zouden moeten/mogen doen als mannen. De informatie die zij moesten verwerken, was dus vaak tegenstrijdig. Ze konden nooit aan beide ideologieën tegelijk voldoen. Toch leverde dit voor de meeste vrouwen in normale omstandigheden geen problemen op. Pas op het moment dat zij iets extreems meemaakten als verkrachting, botsten beide opvattingen heftig en dit zorgde voor tegenstrijdige gedachten en gevoelens zoals schaamte en woede, schuld en onschuld.
Schaamte en gevoelens van schuld kwamen dan vaak van de kant van het ‘nette meisje’, woede kwam van de kant van de geëmancipeerde vrouw. Vrouwen waren niet alleen woedend op hun verkrachter, om wat hij had gedaan, maar ook op de mensen om hen heen die hen in het hokje ‘slachtoffer’ wilden stoppen. Als geëmancipeerde vrouw ben je geen slachtoffer.
Slachtofferschap
In Nederland klonk in de loop van de jaren ’90 steeds meer kritiek van vrouwen op feministen die ‘zeurden’. ‘Gewone’ geëmancipeerde vrouwen begonnen feministen steeds meer te zien als “extremistische mannenhaters” die zich te veel achter een slachtofferpositie verschuilen. Zij zouden geen verantwoordelijkheid willen nemen voor hun eigen handelen. In deze kritiek worden beide hierboven genoemde stromingen samengevoegd. Vrouwen hebben nu, na de emancipatiegolven, dezelfde rechten als mannen. Dus willen zij nu ook hun verantwoordelijkheden accepteren in de interactie tussen mannen en vrouwen. Ze zijn nooit volledig onschuldige slachtoffers (cf. Wolf, 1995; Römkes, 1996).
De vrouwen in dit onderzoek ontkenden dan ook dat zij zich slachtoffer voelden. Zij twijfelden of zij volledig onschuldig waren. Bovendien wilden zij ook niet als zwakkeling overkomen. Sommige vrouwen legden uit dat ze zich in principe wel slachtoffer zouden kunnen voelen, dat ze dat misschien ook een poosje hadden gedaan, maar nu toch zeker niet meer.
Ja, in principe kan ik natuurlijk zeggen dat ik slachtoffer van die man ben geworden. Veel anderen zouden dat misschien ook wel doen, als zij in deze situatie zaten. Maar ik denk dat dat alleen zo zou zijn als ik nu nog mijn leven erdoor zou laten beïnvloeden. Als ik nu nog aan het huilen zou zijn. Maar dat is niet zo. Ik leef wel gewoon door. Ik voel me geen slachtoffer (Mira)
.
Nee, ik zou niet willen zeggen dat ik een slachtoffer ben. Okee, hij heeft me inderdaad gepakt. Maar het is niet alsof ik nu alleen maar in een hoekje zit te huilen. Ik heb mijn leven doorgezet. Ik wilde niet als een wrak achterblijven, dus dat heb ik bewust niet toegelaten. En dat is maar goed ook, anders zag mijn leven er nu veel somberder uit (Manon).
Volgens Renée Römkes zijn we in Nederland in de jaren ’90 “voorbij aan het slachtofferschap” (1996: 7). In deze samenleving wordt de kracht van de individuele weerbaarheid benadrukt. Een slachtoffer van geweld wordt steeds meer gezien als iemand die persoonlijk heeft gefaald. Mensen willen geen slachtoffer meer zijn. Het geeft zwakte aan. Een slachtoffer kan het hele leven niet meer aan. Door het geweld wat het slachtoffer is aangedaan, is de persoonlijkheid vernietigd. Mensen die geweld meemaken en zich er niet door laten ontmoedigen, er niet door veranderen, zijn sterk. Het slachtoffer is niet sterk. Het slachtoffer is passief en zwak.
Uit de bovenstaande citaten komt duidelijk naar voren dat deze vrouwen inderdaad geen slachtoffer wilden zijn. Zij benadrukten dat zij niet zwak zijn, niet “in een hoekje gaan zitten huilen”. Zij zeiden dat ze sterk waren, want ze lieten hun leven niet beïnvloeden door de verkrachting. Ze gingen door met hun normale bezigheden. Bovendien zeiden ze dat ze ook niet voortdurend aan hun verkrachting dachten. Ze hielden zich meer met andere dingen bezig. Ze waren er misschien wel van geschrokken, maar dat was alles. Andere vrouwen waren misschien ‘slachtoffers’, maar zij niet. Zij weigerden zichzelf zo te noemen.
Toch bleek uit hun verhalen dat zij, naar hun eigen definities van de term, wel degelijk slachtoffers waren. Ze waren wel lange tijd heel veel bezig met het ‘verkracht zijn’; het maakte wel grote indruk op hen. Hun leven was daarna nooit meer hetzelfde geworden. Veel vrouwen hebben juist wel in een hoekje zitten huilen, of in een badkamer, of op het toilet. Maar op het moment dat dat geassocieerd werd met ‘slachtoffer zijn’, beweerden ze dat ze deze dingen misschien even hadden gedaan, maar dat ze daar al snel overheen waren. Zij wilden niet als slachtoffer bestempeld worden. Veel vrouwen werden van het woord ‘slachtoffer’ alleen al geïrriteerd.
Kathleen Barry wees er in 1979 al op dat victimisering een gevaarlijke trend is:
“The assigned label of ‘victim’, which initially was meant to call awareness to the experience of sexual violence, becomes a term that expresses that person’s identity” (1979:45). Ook Römkes gaat hierop in. Zij stelt dat “iets hebben meegemaakt” gelijkgesteld wordt aan “iets zijn”, namelijk een slachtoffer. Als slachtoffer ben je afwijkend en meestal hulpbehoevend. Deze hulpbehoevendheid is weer een teken van zwakte en zwakte is uit den boze. Iemand die zwak is, redt het niet in een geïndividualiseerde en gefragmenteerde samenleving. Individuele veerkracht en sociale en materiële weerbaarheid zijn eisen die aan iedereen gesteld worden. Een slachtoffer heeft deze veerkracht en weerbaarheid ‘blijkbaar’ niet, want zij/ hij laat zich sterk beïnvloeden door het geweld en zal dus waarschijnlijk nooit meer normaal kunnen worden.
Vroeger zwegen incestslachtoffers omdat zij niet werden geloofd of omdat zij zelf de schuld kregen. Maar nu is er een nieuwe reden aan het ontstaan om maar te zwijgen: het gevaar een etiket opgeplakt te krijgen dat je in maatschappelijk opzicht voor de rest van je leven op een zijspoor zet (Rijnaarts in Römkes, 1996: 14)
De vrouwen in dit onderzoek deden juist erg veel moeite om zich weer normaal te voelen en weer volledig en als vanouds in de maatschappij te kunnen functioneren. Zij wilden “beter worden”, niet afwijken, de controle over hun gevoelens niet verliezen. Kortom, zij wilden inderdaad geen slachtoffer zijn, ze wilden zich normaal voelen en geaccepteerd worden in de samenleving.
Onreinheid en reiniging
De vrouwen voelden zich niet normaal nadat ze verkracht waren. Ze voelden zich (onder andere) vies; zo vies dat ze zichzelf (bijna) niet meer schoon konden krijgen. Ze voelden zich onrein. Onreinheid gaat dieper dan vuil. Vuil is vrij gemakkelijk te verwijderen door het af te wassen of weg te vegen. Bij onreinheid gaat dat veel moeilijker.
Buiten het systeem
Mary Douglas stelt dat vuil (dirt) niet alleen te maken heeft met hygiëne, het is een vorm van wanordelijkheid. Iets wat vuil is, past niet in het systeem. Het heeft de grenzen van het systeem, van wat hoort, overschreden. Zij geeft een voorbeeld van schoenen die op tafel staan. Schoenen zijn op zichzelf niet vies, het is alleen wel vies als ze op tafel staan. Zo ook met voedsel. Op zich is voedsel niet vies, maar als het op kleding zit, is het wel vies (1966: 35-36). Het is dus meer dat het buiten het systeem valt, dat het niet aan de normen voldoet, dan dat het op zichzelf vies is.
Zo zou het ook kunnen zijn met de verkrachte vrouwen. Zij voelden zich misschien wel zo vies, onrein, omdat er iets met ze gebeurd was wat absoluut niet hoort. Zij vielen buiten het systeem waarin vrouwen recht hebben op vrije keuze, buiten het systeem van ‘goede vrouwen en nette meisjes’.
Reinigen
Om wel weer enigszins normaal te worden, om van het gevoel van onreinheid af te komen, namen vrouwen na hun verkrachting een douche. Veel van hen zeiden dat dit geen normale douche was. Een normale douche duurt ongeveer tien minuten tot, hooguit, een half uur. In die tijd worden haren en lichaam snel gewassen, soms benen en oksels geschoren, alle zeep wordt afgespoeld, er wordt misschien nog even nagenoten van het lekkere warme water, maar dan is het ook echt afgelopen. De kraan gaat uit en het afdrogen begint. Deze douche na de verkrachting duurde veel langer dan een normale douche. Vrouwen gaven aan dat ze er zeker drie tot vier uur onder stonden, meestal huilend. Bovendien wasten ze zich veel vaker en ruwer dan normaal, soms tot stukken vel los zaten of eraf vielen. Sommige vrouwen vertelden dat ze het water expres te heet maakten, zodat alle bacteriën die de verkrachter achter had gelaten dood zouden gaan of zodat ze niet meer konden voelen waar hij hen had aangeraakt.
Ik heb echt alles van me af gewassen... echt ook de bovenste laag van mijn huid. Op een gegeven moment kwam mijn man kijken wat ik aan het doen was en die schrok heel erg. Later zei hij dat ik echt helemaal rood en geschaafd eruit zag (Anneke).
Toen zag ik gewoon voor me hoe al die bacteriën, al dat vieze, van me af zou spoelen... dus toen heb ik het koud bijna helemaal uitgedaan, zodat alles wat er op mij zat dood zou gaan. En dat heb ik daarna nog wel vaker gedaan. Dan kreeg ik weer dat gevoel, dat hij over mij heen kroop in de vorm van bacteriën en dan wilde ik dat doodmaken (Saskia).
Ik wilde alles eraf wassen. Ik wilde gewoon dat gevoel van dat ik... alsof in niet meer normaal was, dat moest weg. Ik zag de hele tijd voor me... zoals dat spreekwoord dat je het kind met het badwater weggooit. Dat wilde ik ook. Ik wilde hem door het putje zien spoelen. En dat ie dan alles meenam, dat ik het kon vergeten (Jeanine).
Ritueel
De douche na de verkrachting zou gezien kunnen worden als een reinigingsritueel. Vrouwen probeerden niet gewoon schoon te worden, ze probeerden om alles wat abnormaal was van zich af te wassen. Niet alleen het vuil, maar ook de gevoelens van abnormaliteit.
Volgens Douglas (1966: 63-64) brengt ritueel orde aan in gedachten en gevoelens. Deze orde kan ontstaan door acties herhaaldelijk uit te voeren in een vaste volgorde. Soms worden er woorden gesproken tijdens een ritueel, soms alleen handelingen uitgevoerd. Een functie van ritueel is dat het situaties onder controle brengt. Het geeft stabiliteit in een onstabiele wereld (cf. Braden, 1999).
Veel vrouwen zagen hun douche ook als iets wat hun gevoelens en gedachten weer onder controle zou kunnen krijgen. Bovendien wilden ze controle krijgen over de viezigheid en de gevoelens van afgrijzen die ze hadden ten opzichte van hun eigen lichaam. De meeste vrouwen moesten dit ritueel meerdere keren herhalen om deze gevoelens onder controle te krijgen, om weer ‘schoon’ te worden.
Daarnaast ‘reinigden’ vrouwen zich nog op verschillende andere manieren. Zij wilden alles “eruit zweten” door fanatiek te sporten of zij wilden weer “in het reine komen met zichzelf” of “weer in contact komen met hun werkelijke gevoel” door aan yoga en/ of meditatie te doen. Op deze manieren probeerden zij controle te krijgen over en orde te scheppen in de chaos van tegenstrijdige gedachten en gevoelens. Ritueel vestigt de aandacht op bepaalde aspecten in een mensenleven. Andere aspecten krijgen dus minder aandacht en worden (tijdelijk) naar de achtergrond geschoven. Controle blijkt een belangrijk aspect te zijn in het leven van de verkrachte vrouwen. Zij schenken dus in hun ritueel veel aandacht aan dingen die zij kunnen of willen controleren, zoals vuil en hun eigen lichaam.