Waarom de Synode van Dordrecht?

Lang duurde het voor de Staten-generaal een synode bijeenriepen; de Synode van Dordrecht. Een kerkelijke vergadering die, met de nodige tussenpozen, duurde van november 1618 tot mei 1619. Eigenlijk had het bijeenroepen van deze vergadering te lang geduurd. De spanningen die de aanleiding vormden, hadden zich op den duur te veel verzelfstandigd en zelfs een politiek gezicht gekregen.

Gods wil of eigen wil

Om enig begrip te krijgen van de moeilijkheden die zich in de protestantse Nederlanden voordeden op het eind van de zestiende en aan het begin van de zeventiende eeuw, is het nodig om (grofweg) enkele lijnen te trekken vanuit de kerkgeschiedenis. Theologiseren is in het kader van dit artikel niet mogelijk en voor het begrip van de materie ook niet wenselijk, zodat van enige wetenschappelijke verfijning geen sprake zal zijn. Hierdoor kan voor de geïnteresseerde leek de zaak alleen maar -hopen wij- duidelijker worden.

We hebben het kopje gebruikt "Gods wil of eigen wil". Dat deze tegenstelling belangrijk is, zal blijken uit het vervolg van dit betoog.

Augustinus en Pelagius

Augustinus (geboren op 13 november 354 in Thagaste en overleden op 28 augustus 430 te Hippo) leerde op grond van de Bijbel de erfzonde (tegenwoordig zouden we zeggen dat "het in de genen zit"), het onvermogen van de mens tot zijn eigen verlossing, de noodzaak van de Goddelijke genade en de uitverkiezing of predestinatie.

Pelagius, een Britse monnik die rond het jaar 400 leefde, was een geheel andere mening toegedaan. Hij ontkende de erfzonde en leerde dat de mens als een tabula rasa, een onbeschreven blad, ter wereld kwam. Een mens kon volgens hem zondeloos blijven. Zondigde men, dan was dat uit navolging van een slecht voorbeeld. Uit het voorgaande volgt onvermijdelijk dat Pelagius een vrije wil bij de mens veronderstelde. Ieder ogenblik had de mens de keuze om tussen goed en kwaad te kiezen. Diverse synoden en concilies verwierpen de leer van Pelagius.

Ondanks het feit dat Pelagius' leer nooit de officiële kerkleer is geworden, leiden zijn ideeën over de vrije menselijke wil en de ontkenning van de erfzonde een eigen leven, zodat in de christelijke kerk altijd deze twee lijnen, vanuit Augustinus en Pelagius, heeft gekend. Hoezeer men zich van officiële zijde altijd tegen de opvattingen van Pelagius gekeerd heeft.

Luther en Erasmus

Deze twee lijnen zien we opnieuw terug bij Maarten Luther, de grote kerkhervormer uit Duitsland en Desiderius Erasmus, de grote humanist uit Rotterdam. Maarten Luther ontkende de vrije wil en liep daarmee in het voetspoor van Augustinus. Hij leerde dat de menselijke wil "geknecht" is, dienstbaar gemaakt aan de duivel. Daarom sprak hij van een knechtelijke wil.

Erasmus, door velen van zijn tijdgenoten gezien als een geestverwant van Luther, voornamelijk in zijn strijd tegen de misstanden in de kerk, wilde echter geen partij kiezen, maar de strijd vanaf de zijlijn gadeslaan en -als het mogelijk en nodig mocht blijken- een bemiddelende rol spelen. Toch koos hij partij. Hij zag zich genoodzaakt de opvatting van Luther over de knechtelijke wil te bestrijden. In 1524 verscheen van zijn hand een boek over de vrije wil, een uitermate humanistische opvatting.

Rekkelijken en preciezen

In de Nederlanden -de Republiek- vertoonde het gereformeerde protestantisme een grote verscheidenheid aan opvattingen. Dirk Volckertsz Coornhert (1522-1590) was een krachtig verdediger van het erasmiaans humanisme. Hij leerde een christendom dat zich op praktische manier manifesteerde in de samenleving, wars van alle kerkelijke verdeeldheid. Coornhert, die zichzelf tot geen kerk rekende, kreeg uit kerkelijke hoek veel sympathisanten, zoals onder andere dominee Coolhaes uit Leiden. Jezus Christus werd door Coornhert c.s. nog slechts gezien als een navolgingswaardig voorbeeld. De kerk moest zich hier wel tegen keren, omdat dit standpunt ten koste ging van Gods genade. De volgelingen van Coornhert, rekkelijken genoemd, kwamen over het algemeen uit gegoede kringen en zagen zich verzekerd van de steun van de overheid, mede omdat zij de mening waren toegedaan dat de kerk zich niet met staatszaken mocht bemoeien, maar -integendeel- de staat alles te zeggen had over kerkelijke aangelegenheden.

De preciezen wensten zich te houden aan de leer van de reformatie en niet toe te geven aan de druk van het binnensluipende humanistische gedachtegoed. Ook wilden zij geen inmenging van de overheid in kerkelijke zaken. Zij wilden graag dat er opnieuw een landelijke synode gehouden zou worden, maar moesten buigen voor de opvatting dat een dergelijke vergadering alleen kon plaatsvinden op initiatief van de Staten-generaal. Graag wilden zij de gereformeerde leer in de kerk gewaarborgd zien.

Bij rekkelijken en preciezen krijgt het theologische probleem een poltitiek tintje.

Gomarus en Arminius

De twee lijnen worden wel heel duidelijk zichtbaar als we spreken over de hoogleraren Gomarus en Arminius. De tegenstelling tussen rekkelijken en preciezen kreeg nieuw voedsel door een conflict op de Leidse universiteit. Dit conflict, dat zoals we zagen reeds lang sluimerde, werd aan de oppervlakte gebracht door de theoloog Jacobus Arminius, die de calvinistische predestinatieleer trachtte te verzachten door de nadruk te leggen op de actieve wil van de mens. Hij leerde de zogenaamde voorwetenschap: God verkiest op grond van een door Hem vooruitgezien geloof. God weet dus van te voren wie er gaat geloven. De mens heeft in deze visie dus de vrije wil om te gaan geloven of om dat niet te doen. Populair gezegd: God weet wie er gaat geloven.

Gomarus, die al professor in Leiden was toen Arminius als zodanig benoemd werd, was fel tegen dit standpunt gekant. Hij zag de uitverkiezing niet als Gods voorwetenschap, maar als Gods voorbeschikking; dus niet "God weet wie er gaat geloven", maar "God beslist wie hij laat geloven". Het geloof is in deze optiek een genadegave van God en niet afhankelijk van de beslissing van de mens.

Hier wordt de oude strijd tussen Gods wil en de wil van de mens, een vrije wil of een "geknechte" wil, het geloof als keuze van de mens of als gave van God, Augustinus of Pelagius, op de spits gedreven.

De volgelingen van Arminius, die zelf reeds in 1604 overleed, stelden na zijn dood een Remonstrantie op onder leiding van Joh. Uyttenbogaert. Deze Remonstrantie stelde dat de staat absoluut gezag had in kerkelijke aangelegenheden. Geen wonder dat deze opvatting bij de landsbestuurders, zoals o.a. Johan van Oldenbarnevelt, veel aanhang vond. Eveneens werden de vijf (theologische) artikelen van de Remonstranten gelanceerd, te weten:
  1. De verkiezing geschiedt vanwege een vooruitgezien geloof.
  2. De algemene verzoening door Christus.
  3. De kracht van de natuurlijke wil ten goede.
  4. De weerstaanbaarheid van de genade.
  5. De mogelijkheid van een afval der heiligen.

De volgelingen van Gomarus, die als antwoord een Contra-Remonstrantie opstelden, kregen bij de overheid weinig gehoor. Ook drongen zij aan op het door de Staten laten bijeenroepen van een synode om de tegenstelling theologisch te laten doordenken. De Staten, die zich geriefelijk koesterden in de warmte van de Remonstrantie, weigerden echter een dergelijke synode te laten plaatsvinden.

Twaallfarig Bestand (1609-1621)

We zitten dan al in de periode van de wapenstilstand met Spanje, het Twaalfjarig Bestand, dat zeer tegen de zin van prins Maurits was. Hij zou liever de strijd hebben doorgezet, vooral nu de krijgskansen voor de Republiek zo gunstig waren. Nu kreeg Spanje ruimschoots de tijd om zich in de ontstane adempauze te versterken. In 1611 wordt de Contra-Remonstrantie aan de Staten aangeboden, zonder succes. Integendeel, de Contra-Remonstranten -zoals ze al spoedig genoemd werden ter onderscheiding van de Remonstranten- mochten geen kerkdiensten meer houden en veel van hun predikanten werden zelfs (door de overheid!) geschorst. De oude situatie van het houden van hagepreken kwam weer in gebruik, zodat Contra-Remonstranten die een preek wilden horen vaak door weer en wind banjerden naar een boerenschuur of boerenerf waar een dienst werd gehouden. Ze werden al spoedig slijkgeuzen genoemd.

Waardgelders

Om de tegenstand van de Contra-Remonstranten te breken, mocht voortaan elke stad een staand legertje houden, de zogenaamde waardgelders. Om zover te komen moest het leger van Maurits ontbonden worden. Dat dit, al was het tijdens de wapenstilstand, zeer tegen de zin van de prins was, is te begrijpen. Hij wilde juist zijn leger oefenen, zodat het straks met hernieuwde kracht de oorlog tegen Spanje kon voortzetten. Maurits lapte het besluit van de Staten aan zijn laars en ging de steden van Holland langs om de waardgelders af te danken, wat niet zonder slag of stoot ging. Door het bijwonen van een kerkdienst in de Haagse Kloosterkerk koos de prins openlijk de zijde van de Contra-Remonstranten. Voorstanders van het aanstellen van de waardgelders liet hij gevangen nemen op beschuldiging van hoogverraad. Ook de raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt werd gevangen gezet. Hij weigerde de aangeboden gratie en werd in 1619 terechtgesteld.

Maurits had de strijd in politiek opzicht beslecht. Ook theologisch wilde hij het geschil oplossen en riep daartoe de Staten op een nationale synode bijeen te roepen. Dat gebeurde in 1618; de nationale synode van Dordrecht.
© 2009 - 2024 Bvell, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
De Statenvertaler Festus HommiusFestus Hommius of Fetse Homminga (1576-1642) was een gereformeerde theoloog, die als Bijbelvertaler bijgedragen heeft aa…
De Statenvertaler Jacobus RolandusJacobus Rolandus was een van de drie vertalers van het Nieuwe Testament van de Statenvertaling. Vanaf 1627 of 1628 werkt…
De Statenvertaler Antonius WalaeusAntonius Walaeus of Anton van Wale (1573-1639) was een van de drie Statenvertalers van het Nieuwe Testament. Daarnaast w…
Nederland 80 jaar in oorlog: 1568-1648De 80-jarige oorlog (1568-1648) duurde niet echt 80 jaar: van 1609-1621 was er een wapenstilstand (na dat zogenaamde 12-…
Bronnen en referenties
  • Geschiedenis der kerk, dr. H. Berkhof/ dr. Otto J. de Jong. Nijkerk 1975
  • De Synode van Dordrecht in 1618 en 1619, dr. W. van 't Spijker e.a. Houten 1987
Bvell (89 artikelen)
Gepubliceerd: 08-01-2009
Rubriek: Mens en Samenleving
Subrubriek: Religie
Bronnen en referenties: 2
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.