Hoe werkt het koosjer slachten van dieren bij Joden?
Het slachten van ritueel geoorloofde dieren noemt men in het Hebreeuws 'sjechieta'. Wanneer men een dier slacht, dient dat op zodanige wijze te gebeuren dat het dier géén pijn lijdt. Het doel is het geslachte dier als voedsel te gebruiken. Daarom mag het geen pijn lijden. De rituele voorschriften met betrekking tot de 'sjechieta' betreffen het te slachten dier, het instrument waarmee men slacht, de persoon die slacht, de wijze waarop en de snede in de hals. Koosjere en halal-slachters hoeven dieren niet te verdoven.
Het koosjer slachten
Uiterst scherp mes zodat slachten pijnloos is
Joodse slachters slachten koosjere dieren met een uiterst scherp mes zodat het slachten pijnloos is.
Slachter aangesteld door het rabbinaat
De persoon die de slachting verricht, is voor deze functie goedgekeurd door het rabbinaat. Ze worden herhaaldelijk herkeurd om te kijken of hij zijn taak nog goed verricht.
Opensnijden hals
Nadat de hals is opgesneden, stroomt het bloed er uit. Het vlees moet bloed vrij zijn. Bloed is namelijk een teken van leven en mag daarom niet genuttigd worden.
De keuring van het vlees: bedieqa (onderzoek)
Bedieqa (onderzoek)
De keuring van het vlees na de slachting heet 'bedieqa' (onderzoek). Hoewel de Tora niet vermeldt dat het vlees gekeurd moet worden, is dit toch een eeuwenoud Joods gebruik. De bedieqa wordt verricht door zelfde persoon die de sjechieta uitvoert. Allereerst worden de longen onderzocht om te kijken of het dier geen ziekte had en dus geschikt is voor voedsel. Zelfs al zijn er technieken om ziektekiemen te doden, worden zieke dieren toch afgekeurd.
Nevela
In
Deuteronomium 14:21 staat:
"Gij zult geen enkele nevela eten." Dit impliceert dat alleen geslachte dieren gebruikt mogen worden voor voedsel. Zieke of overleden dieren mogen nooit als voedsel gebruikt worden.
Terefa
Ook dieren die verscheurd zijn door roofdieren mogen niet worden gegeten. Dit vlees wordt 'terefa' genoemd.
De verwrongen spier
Bij het heupgewricht van een dier zit de zogenaamde 'verwrongen spier'. Deze spier verwijst naar Jakob die na een lange worsteling met een engel een verwrongen spier overhield. Om die reden eten Joden geen verwrongen spier.
"Daarom eten de kinderen van Israël de verwrongen spier die op het heupgewricht zit niet tot op deze dag." (
Genesis 32:24-32)
Poorsen
Wanneer het vlees kosjer blijkt te zijn worden alle vetdelen en vetvliezen weggehaald. In
Leviticus 3:17 staat namelijk:
"...vet noch bloed zult u eten.". De Joodse slager haalt het vet uit de aderen waarin zich nog gestold bloed van het geslachte dier bevindt. Dit werk heet 'poorsen' (in het Hebreeuws 'nikoer')
Na het poorsen is het vlees geschikt voor consumptie.