Joden in Nederland: Republiek - godsdienstig leven
Joden die buiten Amsterdam leefden woonden in de mediene. In slechts enkele plaatsen was sprake van goed georganiseerde gemeenten. Er waren Sefardische gemeenschappen in Kampen, Amersfoort en Nijkerk. De eerste twee verdwenen snel. In Nijkerk behoorden de meeste Joden tot de familie Italiaander uit Venetië. Andere plaatsen waar Joden zich vestigden waren Maarsen en Naarden. Serieuzere pogingen waren er in Den Haag, Rotterdam en Middelburg. Er waren hier net als in Amsterdam strubbelingen tussen Sefardiem en Ashkenaziem. In veel plaatsen vestigden zich slechts enkele Joodse gezinnen omdat de overheid niet meer toestond. In de achttiende eeuw kwamen nog Joodse gemeenschappen in Zwolle, Leiden en Leeuwarden.
Het godsdienstig leven van de Sefardische Joden
Veel Joden waren aanvankelijk Rooms-katholiek opgevoed. Ze konden niet in één stap de overgang naar het Jodendom maken. Na openlijke terugkeer tot het Jodendom lag de nadruk op spirituele identificatie met de Joodse traditie en minder op het naleven van de geboden. Er was ook nog steeds angst voor de Inquisitie. Er waren tevens rabbijnen nodig en kenners van de Joodse wet die hen uitlegden over de Joodse leefregels. De drie Sefardische gemeenten in Amsterdam trokken rabbijnen aan uit Italië, Noord-Afrika en het Osmaanse rijk. De rabbijnen Jozef Pardo en Saul Levi Mortera speelden een cruciale rol bij het naleven van de Joodse geboden in Beth Jacob. Rabbijn Mortera was een sleutelfiguur in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Hij was rationalistisch en oordeelde hard over de conversos die achter waren gebleven op het Iberisch schiereiland. Hij preekte driemaal per maand op shabbat en leverde kritiek op degenen die het Jodendom niet meer beleden. Na de dood van rabbijn Pardo kwamen de rabbijnen Jozef Delmedigo en Samuel Tardiola naar Beth Jacob. Delmedigo stuitte op kritiek van de gemeente inzake zijn standpunten omtrent kabbala en filosofie en vanwege zijn contacten met de Karaïeten in Litouwen.
Er werden niet alleen rabbijnen uit het buitenland aangetrokken maar ook voorzangers, leraren en rituele slachters. Een bekende chazzan (voorzanger) was Jozef Salom Gallego. In de jaren '30 van de zeventiende eeuw traden voor het eerst lokale rabbijnen op die hun opleiding in Amsterdam hadden gevolgd. De bekendste waren Menasseh Ben Israel, Izak Aboab da Fonseca en Mozes Raphael d'Aguilar.
Goede opleidingen
De opleiding van de Sefardische rabbijnen in Amsterdam was goed. Qua deskundigheid en creativiteit waren de in Nederland opgeleide rabbijnen nog ver verwijderd van veel rabbijnen van de grote Joodse centra in Oost-Europa en het Osmaanse rijk. Maar hun opleiding was wel breed en gevarieerd. Ze hadden zich ook een aantal taken eigen gemaakt. De klassen van de Talmoed Tora werden ingedeeld naar de leeftijd van de leerlingen. In de laagste klassen ging het om foutloos lezen, studie van de Tenach, etc. Pas in de hogere klassen begon men aan de studie van de Talmoed. De leiders van de Sefardiem probeerden de conversos te bekeren tot het Jodendom en hen te integreren in de Joodse wereld. De halacha was uitgangspunt maar er waren veel hiaten. Er werden geen verordeningen uitgevaardigd om economische zaken te regelen. Ook op andere terreinen van het leven probeerde men de traditie af te werpen. Dit leidde ertoe dat de leiders zich steeds meer aan de letter van de traditie vasthielden vooral binnen de synagoge. Een reactie van de geestelijken bleef uit omdat de secularisatie niet gebaseerd was op een ideologie die streefde naar verandering. Bovendien lag de rechterlijke macht in handen van het bestuur. Er werd echter wel overleg gepleegd met de rabbijnen. Vermoedelijk werd de rabbinale rechtbank geïnstitutionaliseerd onder de wijzen Izak Aboab da Fonseca en Jacob Sarportas. Deze laatste was een enthousiast verdediger van de Joodse wet en van de prestige van het rabbinaat. Hij voerde ook oppositie tegen de aanhangers van de vermeende messias Sjabtai Zwi. Hij werd daarnaast beschouwd als de grootste halachakenner van alle Sefardische rabbijnen in het 17de eeuwse Amsterdam.
Het godsdienstige leven van de Ashkenazische Joden
De Ashkenazische Joden kenden een ander godsdienstig leven. Zij brachten hun Joodse traditie mee uit het Rijnland, uit Zwaben en uit de Bohemen. In 1655 kwamen Litouwse Joden naar Nederland die intellectuele kennis hadden. Enkelen van hen zochten contact met de Sefardiem.
Tot begin 18de eeuw kende de Ashkenazische gemeenschap acht rabbijnen die in het buitenland waren opgeleid. Een paar waren prominente geleerden. Sommige rabbijnen kwamen in conflict met het bestuur over hun salaris en gezag. Formeel waren de rabbijnen ondergeschikt aan het gezag van het bestuur. Enkelen waren zowel bestuurder als rabbijn (talmoedische bestuurders). Het onderwijsniveau in de Ashkenazische gemeenschap was niet hoog. Het was in handen van Joodse privé-leraren. Ze hadden gebrekkige kennis van de Hebreeuwse grammatica.