Militair Social Work als identiteitsmakelaar

Militairen en veteranen identificeren zich sterk met de militaire identiteit. In dit stuk wil ik aandacht besteden aan identiteit in het algemeen en het belang van de militaire identiteit in het bijzonder. Daarna zal ik uiteenzetten hoe het veteranenwerk binnen Defensie mijns inziens kan aansluiten bij de militaire identiteit en welke implicaties dat heeft voor de identiteit van het veteranenwerk zelf. “Vroeger was ik militair en een goede ook. Als instructeur stond ik er om bekend dat ik hard was. Ik wilde goede militairen opleiden, jongens waar je van op aan kunt in het uitzendgebied. En nu? Ik ben niemand meer, het is me allemaal afgepakt.”
Wmr1. H. Prins


Wachtmeester Hidde Prins werd met een Duitse eenheid uitgezonden naar Kosovo en raakte gedurende deze uitzending ernstig getraumatiseerd. In de jaren na zijn uitzending gaat het bergafwaarts met hem. Zijn vrouw verlaat hem met hun zoontje en hij moet noodgedwongen weer bij zijn ouders gaan wonen. Hij slaapt slecht en is erg agressief. Hij wordt dienstongeschikt, en vervolgens volledig arbeidsongeschikt, verklaard. Hij wordt nog wekelijks behandeld voor zijn ervaringen in Kosovo. Verder komt hij nergens meer. In de woonkamer staan talloze ingelijste foto’s van hem als militair. Wanneer Hidde correspondeert met Defensie, ondertekent hij nog steeds met zijn rang. Zijn rang was het gene dat hem een aanwijsbare plek binnen de organisatie was. Door de lezer hierop te wijzen, eist hij zijn plek binnen de organisatie op. Zijn rang geeft hem identiteit.
In mijn gesprekken met militairen en veteranen valt me op dat zij zich sterk identificeren met het feit dat ze militair zijn, of zijn geweest. De resultaten van mijn onderzoek bevestigen dit. Ik vraag me af of deze sterke identificatie met de militaire identiteit een uitgangspunt zou kunnen zijn voor mijn werkzaamheden met hen. In dit stuk wil ik aandacht besteden aan identiteit in het algemeen en het belang van de militaire identiteit in het bijzonder. Daarna zal ik uiteenzetten hoe het veteranenwerk mijns inziens kan aansluiten bij de militaire identiteit en welke implicaties dat heeft voor de identiteit van het veteranenwerk zelf.

Waar hebben we het over?

Het woord “identiteit” is afgeleid van het Latijnse “identitas”, dat op zijn beurt weer is afgeleid van het woord “idem”: hetzelfde. Volgens het woordenboek betekent identiteit “eenheid van wezen”, “volkomen overeenstemming” of “persoonsgelijkheid”. (Dale, 2005) Het gaat bij persoonlijke identiteit dan om de samenhang in de belevingen en handelingen van de persoon. Je herkent bijvoorbeeld iemand op straat, ervaart daarbij een emotie voor die persoon en handelt dienovereenkomstig. Deze samenhang wordt in eerste instantie door ons zelf ervaren, waarmee identiteit een persoonlijk karakter krijgt (Mul, 2000). Dit betekent dat identiteit in eerste instantie door ons zelf gevormd wordt. Je kiest als persoon zelf de elementen om die identiteit te vormen. Dat kan betekenen dat de persoon op verschillende momenten, verschillende elementen kiest, om zo de identiteit te vormen die op dat moment het meest helpend is. Een identiteit is dan geen vast gegeven, maar een soort avatar , waarmee de persoon zichzelf laat zien zoals hij gezien wil worden.

Een identiteit ontwikkelt zich altijd binnen een maatschappelijke context en in interactie met anderen. Het verhaal is hierbij een belangrijk medium. Door verhalen aan onszelf en aan anderen te vertellen, identificeren wij ons met het verhaal en construeren we identiteit. Onze identiteit is ons voorafgaand aan het verhaal dus zelf nog niet bekend. (Ricoeur, 1994) Het is daarmee geen vast gegeven, maar een steeds veranderende verschijningsvorm van het zelf. Je zou kunnen zeggen dat iemand identiteit ontleent aan zijn omgeving om zich te kunnen verhouden tot die omgeving. Harry Mulisch gebruikt in zijn boek “de Aanslag” een doorgeslagen steen als symbool voor een identiteitsbewijs. Een persoon kan zijn juiste identiteit bewijzen door de halve steen in de andere te passen. (Mulisch, 1982) Dit maakt identiteit onderdeel van het geheel.

Dit geeft meteen aan waarom het hebben van een identiteit zo belangrijk is. Zonder identiteit zouden we volledig opgaan in het geheel, maar met onze identiteit kunnen we onze plek in het geheel in nemen. Een identiteit is zo uit oneindig veel mogelijkheden op te bouwen. Mensen zullen steeds die elementen kiezen die hen in de gegeven situatie het best helpen. Ter illustratie: een persoon heeft een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) door zijn militaire verleden. Daar naast had hij al een andere stoornis in zijn persoonlijkheidsstructuur voordat hij militair werd. Is deze persoon een veteraan of een psychiatrisch patiënt? Een psychiatrisch patiënt heeft in onze maatschappij een lage status. Er bestaan veel vooroordelen en veronderstellingen over psychiatrisch patiënten. De veteraan heeft een hogere status. Er is veel politieke aandacht voor het fenomeen uitzendgerelateerde klachten en een veteraan kan terugvallen op speciale zorg via het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen. De persoon zal zich waarschijnlijk identificeren met datgene wat hem het meeste geld, status of zorg oplevert en zich als veteraan profileren.

De militaire identiteit

Militaire identiteit wil dus zo veel zeggen als “identiteit ontlenen aan militair zijn”. Er zitten een aantal bijzondere aspecten aan militair zijn. Ten eerste is Nederland geen land dat zich graag met militair optreden identificeert (Klinkert, 2008) We zien onszelf liever als pacifistisch en neutraal. Toch is het een beroep dat mensen niet onberoerd laat. Er zijn voorstanders en sterke tegenstanders, die hartstochtelijk kunnen debatteren over het nut en de noodzaak van Defensie. Het is onderwerp van gesprek op feestjes en het komt regelmatig in de media. Wanneer je vertelt dat je militair bent zullen mensen dat onthouden. Het spreekt tot de verbeelding. Daarnaast is de onderlinge cohesie binnen Defensie groot. Mensen dragen hetzelfde uniform, hanteren dezelfde normen en waarden en houden vast aan traditie. Er wordt veel aandacht besteed aan groepsvorming en binding met de eenheid waar je voor werkt. Er wordt een duidelijke structuur geboden. Het is duidelijk wat er van je wordt verwacht. Bovendien hebben militairen ervaring die weinig anderen kennen. Zij beleven de oorlog die anderen alleen op het journaal zien. Zij hebben hier een aandeel in. Soms als slachtoffer, soms als agressor. Het optreden als agressor kan in militair opzicht verantwoord zijn, terwijl dit in Nederland als niet ethisch kan worden gezien. Een voorbeeld hiervan is het doden van een tegenstander tijdens een vuurgevecht. In militair opzicht een correcte actie. In andere opzichten blijft dit het doden van een medemens en daarmee niet toelaatbaar. Militairen voelen zich hierdoor soms veroordeeld wanneer zij terug komen in Nederland. Het onderstaande citaat laat dit zien.

Sgt. Colijn was als groepscommandant werkzaam in Uruzgan en had met zijn groep regelmatig vuurcontact met de vijand. Na terugkeer in Nederland nam zijn vrouw contact op met het veteranenwerk van Defensie. Ze hadden vroeger een relatie waar binnen ze alles met elkaar bespraken, maar nu voelde ze dat hij dingen voor haar achter hield. Over zijn ervaringen in Uruzgan wilde hij niet met haar praten. Wanneer hij na werktijd met collega’s wat ging drinken raakten ze vaak betrokken bij gevechten. Ze kende haar man niet meer terug en maakte zich zorgen. In gesprek met de veteranenwerker vertelde Sgt. Colijn:

“Ik heb in Afghanistan in TIC’s gezeten, waarbij we alles op alles moesten zetten. Dat gevoel als je zo’n vuurgevecht wint is onbeschrijfelijk. Alsof je een computerspel speelt op het hoogste level en nog wint. Ik heb mensen gedood en ik voel me daar niet slecht over. Dat kan ik thuis nooit vertellen. Hoe kan mijn vrouw nog van mij houden als ze dat weet?”

Het groepsgevoel dat we daar ervaarden, die kameraadschap, dat willen we allemaal terug. En het enige wat er een beetje op lijkt is als we allemaal helpen wanneer één van ons ruzie krijgt in de kroeg.”

Sgt Colijn


Deze militairen vertonen gedrag dat in de context van de uitzending helpend was, maar in de Nederlandse context als onaangepast wordt bestempeld. Ze hebben hierdoor het gevoel dat vrienden en familie in Nederland hen niet kunnen begrijpen.
Tot slot kan nog worden gesteld dat het uniform niet alleen de cohesie met collega’s versterkt, maar ook de afscheiding van de gewone burger visualiseert. Voor een buitenstaander zijn militairen moeilijk van elkaar te onderscheiden, maar wel duidelijk herkenbaar als militair. De militaire identiteit is door het uniform voor het oog superieur aan de persoonlijke identiteit.

In het voorgaande hebben we gezien dat mensen min of meer kiezen voor aspecten van identiteit die hen op dat moment het best passen. Daarnaast hebben we gezien wat de militaire identiteit zo bijzonder maakt. We kunnen ons nu een voorstelling maken van wat er gebeurt als mensen niet kiezen om de militaire identiteit los te laten, maar worden gedwongen. Door omstandigheden, of nog erger: door de organisatie. Wanneer een militair bijvoorbeeld door zijn uitzendervaring psychische of fysieke beperkingen oploopt, kan hij soms niet meer functioneren als militair. Dit betekent voor de militair dat hij afscheid moet nemen van de organisatie. Er zijn veel regels en protocollen om dit proces zo goed en eerlijk mogelijk te laten verlopen, maar deze gaan voorbij aan het emotionele aspect van dit proces. Het is ook afscheid nemen van een stuk identiteit dat je het liefst zou willen behouden. Als reactie kunnen sommige mensen zich hier juist sterk aan vast gaan houden. Hun levens ontwikkelen zich verder, maar de binding met het militaire blijft een belangrijke plaats in nemen. Er lijkt sprake van gestokte rouwverwerking. Deze mensen zullen waarschijnlijk vaker gebruik maken van reünie faciliteiten, inloophuizen, veteranendagen en herdenkingen om de gevoelens van weleer te doen herleven.

De koppeling met het veteranenwerk

Binnen Defensie is het veteranenwerk belegd bij het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk werk (DC BMW). Hier werken bedrijfsmaatschappelijk werkers per defensieonderdeel, waar ze zowel hulpverlening aan individuele cliënten als dienstverlening voor commandanten oppakken. Dit laatste betekent dan vooral het meedenken met de commandant over de inzetbaarheid van zijn mensen. Hier wordt uitzendgerelateerde problematiek vaak als eerste opgemerkt en opgepakt. Naast het reguliere bedrijfsmaatschappelijk werk, zijn vier mensen vrij gemaakt om zich specifiek bezig te houden met uitzendgerelateerde problematiek. Wanneer mensen door uitzendgerelateerde problematiek niet meer inzetbaar zijn, of wanneer de problematiek zich anderszins complex uit, worden mensen verwezen naar één van deze vier gespecialiseerde bedrijfsmaatschappelijk werkers: de veteranenwerkers. Zij pakken ook hulpvragen op van mensen die de dienst inmiddels verlaten hebben en in een later stadium toch last blijken te hebben van een uitzending. Daarnaast financiert Defensie De Basis, een civiele organisatie die zich bezig houdt met de hulpverlening aan veteranen . De reden voor deze splitsing is de door de politiek bepaalde keuzevrijheid van de veteraan. Deze mag aangeven of hij een militaire of civiele hulpverlener wil. Het volgende citaat maakt duidelijk wat hier een afweging bij kan zijn:

Kpl. De Koning is in 1995 uitgezonden naar Srebrenica en heeft daar de val van de enclave mee gemaakt. Hij zat tijdens de val als verkenner op een observatiepost en stond vooraan toen het Servische leger onder leiding van Generaal Mladic binnen viel. Korporaal de Koning is een man van weinig woorden, een eigenschap die hem tijdens zijn militaire carrière nooit in de weg stond. Inmiddels is bij hem de diagnose “chronische PTSS” vast gesteld en wanneer hij nu wil vertellen over zijn ervaringen, loopt hij vast. Hij heeft daarom uitdrukkelijk verzocht om een militaire hulpverlener met uitzendervaring. Dit praat voor hem makkelijker, omdat hij het idee heeft dat hij minder uit hoeft te leggen over de omstandigheden.

“Het spijt me, ik wil niemand beledigen, maar ik kan niet praten met een burger. Ik kan zelfs niet praten met een militair die nog nooit uitgezonden is. Die kunnen mij nooit begrijpen, laat staan dat ze me kunnen helpen.”

Kpl. De Koning


De bovenstaande beschrijving van het veteranenwerk laat zien dat het door de positie binnen DC BMW onderdeel is van het instituut Defensie. Het is daarmee, net als het reguliere bedrijfsmaatschappelijk werk, een geïnstitutionaliseerde vorm van maatschappelijk werk. De gangbare gedachte in deze tijd is dat het sociale zich niet laat institutionaliseren. Het herstel van een cliënt zou niet binnen een institutie liggen, maar in zijn of haar eigen omgeving (Ewijk, 2010). Dit is misschien toepasbaar wanneer er sprake is van een instituut dat zich de behandeling van de problematiek ten doel stelt. Deze gedachtegang houdt echter geen stand wanneer de cliënt zich meer verbonden voelt met het instituut dan met de eigen omgeving. Of meer specifiek: wanneer de ervaringen binnen het instituut te grondslag liggen aan de problematiek van de cliënt en de cliënt deze ervaringen niet kan verenigen met zijn eigen omgeving. De citaten van Sgt Colijn en Kpl de Koning maken dit inzichtelijk. De oorzaak ligt in de mate van identificatie met het instituut: de mate waarin de cliënt identiteit ontleent aan de instelling. Wanneer de mate van identificatie hoog is lijkt een geïnstitutionaliseerde vorm van maatschappelijk werk wel degelijk gerechtvaardigd. Zij kunnen een verbinding leggen met de cliënt die verder gaat dan de stoornis. Het zijn mensen met dezelfde achtergrond als de cliënt, met een gedeelde identiteit.

Het belang van insteken op identiteit wordt bevestigd door Bateson en Dilts. Bateson stelde vast dat er een aantal neurologische niveaus zijn waarop mensen functioneren. Hij gaat er van uit dat mensen gedrag laten zien dat past in de omgeving waarin zij zich bevinden. Hij verdeelt persoonlijkheid in zes niveaus: omgeving (het laagste niveau), gedrag, vaardigheden en kwaliteiten, waarden en overtuigingen, identiteit en tot slot zingeving (het hoogste niveau). Hij ontdekte dat een verandering op een hoger niveau direct effect heeft op de niveaus daaronder. De niveaus daaronder veranderen dan mee. Problemen spelen volgens hem meestal op een ander niveau dan het ingebracht wordt: de oplossing ligt meestal op een hoger niveau. Elk niveau heeft een toenemende grotere invloed dan het niveau daaronder (Bateson, 2000). Maatschappelijk werkers concentreren zich over het algemeen voornamelijk op de onderste drie niveaus. Door identiteit als insteek te kiezen ontstaat een grotere span of control. Wanneer er namelijk een verandering in de identiteit van de veteraan kan worden bereikt, zal dit direct zorgen voor veranderingen in de niveaus hieronder: omgeving, gedrag, vaardigheden en kwaliteiten, waarden en overtuigingen.

Wat betekent dit voor de identiteit van het veteranenwerk?

Het veteranenwerk bestaat zoals gezegd uit een militair en een civiel deel. Het zal hier gaan over het militaire gedeelte, wat is ingebed in het bedrijfsmaatschappelijk werk van Defensie. Het ontleent daarmee identiteit aan deze tak van het Social Work. Het beroep Social Work is basis voor de uitoefening van de functie bedrijfsmaatschappelijk werker. Dit is belangrijk, omdat het veteranenwerk zich hiermee identificeert met het beroep Social Work en de daarbij behorende normen en waarden zoals vastgelegd in de beroepscode. Bedrijfsmaatschappelijk werk wordt gezien als een gespecialiseerde vorm van Social Work. De specialisatie zit hem erin dat de bedrijfsmaatschappelijk werker zich niet alleen richt op de hulpvrager en diens persoonlijke omgeving, maar ook op het bedrijf als concreet omgevingsveld waarbinnen de problemen zich voordoen. Daarbij heeft de bedrijfsmaatschappelijk werker te maken met belangen van het bedrijf, die zich vertalen in rechten en plichten voor de medewerker. De afweging tussen die dubbele belangen is specifiek voor het bedrijfsmaatschappelijk werk (Geertsema, 2004).

Dit duidt meteen een groot verschil aan met het veteranenwerk. Zij geven juist speciale aandacht aan mensen die vanwege psychische of fysieke klachten naar aanleiding van een uitzending niet meer inzetbaar zijn. Deze cliënten zullen dus afscheid moeten nemen van het functioneren binnen de organisatie. Daarmee doen ze afstand van de rechten en plichten die het werken binnen de organisatie met zich mee brengt. De organisatie heeft in regels en protocollen vast gelegd waar de medewerker in zo’n geval recht op heeft. Er zijn aanvullende materiële voorzieningen, re-integratie trajecten en verantwoordelijke organisaties die toezien op naleving hiervan. Ook immateriële hulpverlening kan via een centraal telefoonnummer worden geregeld. Op papier wordt er goed van de scheidende collega gezorgd. Waar alleen volledig aan voorbij gegaan wordt is de emotionele component hiervan. Het feit dat de persoon niet vrijwillig, maar vanwege omstandigheden door de organisatie aangedaan, nu buiten de organisatie wordt geplaatst. Veteranen beleven hun verwondingen, psychisch of fysiek, vaak als het brengen van een offer. Een gevoel van in de steek gelaten worden en verlies van identiteit is hierbij evident. Hier kan de veteranenwerker een belangrijke rol spelen. De veteranenwerker steekt in op de gedeelde identiteit en neemt van daaruit positie naast de cliënt. Hij of zij begeleidt de cliënt in emotionele zin gedurende het proces van afscheid nemen richting een nieuwe positie in de maatschappij. Daarbij moet de nadruk worden gelegd op de transitie van identiteit. De identiteit ontleent aan militair zijn krijgt daarbij een minder prominente rol en de ruimte wordt ingenomen door een identiteit die past bij de nieuwe positie. Dit kan de vorming van een nieuw stuk identiteit betekenen, maar ook een hernieuwde focus op een bestaand gedeelte van identiteit. Als iemand geen militair meer kan zijn, kan hij nog altijd vader zijn, of Christen, of techneut. We spreken in dit verband van “intersectionaliteit” (Janneke van Mens-Verhulst, 2009). Van Mens-Verhulst bespreekt dit thema vooral als een bedreiging voor cliënten, een risico om tussen wal en schip te vallen en daardoor een aandachtspunt voor Social Workers. Ik zie het in deze context meer als een kans. Een kruispunt tussen verschillende identiteiten, met keuzemogelijkheden. En de rol van de veteranenwerker als begeleider bij het maken van deze keuzes. Er wordt dus gekozen voor een constructivistische benadering. Het sociaal constructivisme gaat er van uit dat sociale fenomenen een constructie zijn van een bepaalde groep mensen. Dat betekent dat het fenomeen kan veranderen, wanneer de mensen die het construeren veranderen. En dat is waar de veteranenwerker op insteekt: het opnieuw construeren van identiteit. Het kan de veteraan helpen om emotioneel afscheid te nemen door te accepteren dat zijn identiteit in beweging is. Dit betekent, naast afscheid nemen, namelijk ook een scala aan nieuwe kansen.

Deze positie van het veteranenwerk vraagt om een blik die meer op buiten de context van de organisatie is gericht dat op de organisatie zelf. De volledige identificatie met het bedrijfsmaatschappelijk werk houdt hiermee geen stand. Het adviseren van de organisatie over zaken met betrekking tot veteranen blijft tot de mogelijkheden behoren, maar de focus is breder. Af en toe neemt de veteranenwerker de positie van algemeen maatschappelijk werker in, soms zelfs als sociaal psychiatrisch begeleider. De focus ligt altijd op het bedrijf gerelateerde trauma van de cliënt. Dit vraagt om een specifieke kennis- en ervaringsopbouw. De functie is hiermee te vergelijken met de functie van Social Worker binnen het Amerikaanse leger. Hier wordt niet gesproken van “Occupational Social Work”, maar van “Military Social Work” (Daley, 2003). De benaming “Militair Social Work” dekt de lading en sluit aan bij internationale normen. Het aanbieden van Militair Social Work door de organisatie sluit aan bij de emotionele behoefte van veel veteranen en geeft de organisatie een menselijk gezicht.

Conclusie

Ik heb in dit stuk uiteengezet hoe identiteit door de persoon zelf, in interactie met zijn omgeving, wordt vorm gegeven. Op deze manier kan de persoon zich verhouden tot die omgeving. Ik heb laten zien waarom de militaire identiteit bijzonder is en waarin deze zich onderscheidt. Vervolgens heb ik beschreven hoe deze militaire identiteit een uitgangspunt kan zijn voor het Militair Social Work en zo vorm geeft aan de identiteit van het Militair Social Work zelf.

De onderscheiding van het reguliere bedrijfsmaatschappelijk werk is de start van de identiteitsvorming van het veteranenwerk binnen Defensie. Met het aansluiten bij de militaire identiteit van de cliënt als insteek, onderscheidt het zich ook van de civiele maatschappelijk werkers die zich specifiek met veteranen bezig houden. Volgens Payne ontwikkelt de identiteit van het Social Work zich in interactie met andere professies (Payne, 2006). Dit stuk laat zien dat het zich daarnaast vooral ontwikkelt in interactie met eigen collega’s. Het identificeert zich hiermee meer met de doelgroep dan met de beroepsgroep. Dit is een bewuste keuze, maar ook een punt van aandacht. Het risico bestaat dat de Militair Social Worker zich gaat over identificeren met de militaire identiteit. Dit zou kunnen leiden tot belangenconflicten. Een voorbeeld hierbij is de sterke veroordeling van drugsgebruik binnen Defensie. Iedere militair heeft een meldingsplicht wanneer hij of zij kennis neemt van drugsgebruik van een collega. Dat geldt dus ook voor de Militair Social Worker. Dat zou betekenen dat de Militair Social Worker het moet melden aan een commandant, wanneer een cliënt vertelt over drugsgebruik. Dat is in strijd met de beroepscode van het Social Work. Daarnaast kunnen elementen van de militaire identiteit ook negatief werken in het cliëntcontact. Wanneer de cliënt zich geïntimideerd voelt door bijvoorbeeld verschil in rang, kan dit negatief uitpakken voor de hulpverlening. De kracht van het Militair Social Work zit hem dus in de gedeelde identiteit, maar dit behelst ook een valkuil.

In deze gevallen moet de Militair Social Worker flexibel om kunnen gaan met de militaire identiteit. We hebben gezien dat de mogelijkheid om buiten de muren van Defensie te kijken juist zo belangrijk is voor het Militair Social Work. Wanneer de normen en waarden van militair zijn, bijten met de normen en waarden van het Social Work, zal de Militair Social Worker zich daarom altijd moeten beroepen op de beroepscode van het beroep Social Work.
© 2012 - 2024 Social-matters, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Nederlandse veteranenNederlandse veteranenDe Nederlandse veteranen zijn oud-militairen die Nederland hebben gediend in oorlogsomstandigheden of in vredesmissies.…
Wat doet een maatschappelijk werker?Wat doet een maatschappelijk werker?Wil jij mensen helpen met je werk? Wil jij het verschil maken voor mensen die het moeilijk hebben? Dan is maatschappelij…
Motieven om Social Media te gebruikenTegenwoordig maken veel mensen gebruik van internet en Social Media. Vroeger waren de traditionele kanalen, zoals Televi…
Het ontstaan van de methode groepsmaatschappelijk werkHet ontstaan van de methode groepsmaatschappelijk werkVeel maatschappelijk werkers, pedagogen en SPH'ers maken er gebruik van zonder zich er bewust van te zijn: de methode gr…

Help ik word gepest!Pesten op school, het komt op elke Middelbare school wel eens voor. Het is ook heel lastig om het te stoppen. Wanneer ie…
Vrienden maken en 40+: onmogelijk of niet?Vrienden maken en 40+: onmogelijk of niet?Nieuwe vrienden maak je niet meer boven de 40. Dit hoor je vaak om je heen. "Waar kom ik nou nog nieuwe mensen tegen? Ik…
Bronnen en referenties
  • Bibliografie
  • Canon Sociaal Werk Nederland. (2009). Opgeroepen op juni 2011, van Canon Sociaal Werk Nederland: http://www.canonsociaalwerk.eu
  • Bateson, G. (2000). Steps to an ecology of mind (new edition). Chicago: University of Chicago Press.
  • Dale, v. (2005). Groot woordenboek der Nederlandse taal. (XIV). Utrecht: van Dale lexicografie.
  • Daley, J. G. (2003). Military Social Work, a multicountry comparison. International Social Work, vol. 46 (4), 437-448.
  • Dilts, R. (2006). Verander je overtuigingen. Middelie: Andromeda.
  • Ewijk, H. v. (2010). Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd . Amsterdam: SWP.
  • Geertsema, H. (2004). Identiteit in meervoud. Groningen: Rijksuniversiteit van Groningen.
  • Janneke van Mens-Verhulst, L. R. (2009). Intersectionaliteit en sociale inclusie: het ei...van Troje, deel 1 en 2. Journal of Social Intervention, 4-22.
  • Klinkert, P. d. (2008). Van Waterloo tot Uruzgan. De militaire identiteit van Nederland. Militaire Spectator jaargang 177, 436-448.
  • Mul, J. d. (2000). Het verhalende zelf. Over persoonlijke en narratieve identiteit. Filosofie, ethiek en praktijk, 201-215.
  • Mulisch, H. (1982). De Aanslag. Amsterdam: De Bezige Bij.
  • Opie, A. (1997). Thinking teams thinking cliënts: issues of discourse and representation in the work of health care teams. Sociology of health and illness, 259-280.
  • Payne, M. (2006). Identity Politics in Multiprofessional teams: Palliative Care Social Work. Journal of Social Work, 137-150.
  • Ricoeur, P. (1994). Oneself as another. Chicago: University of Chicago Press .
  • Verkooijen, L. (2008). Over gelijkheid, diversiteit en de toekomst van het Social Work. Journal of Social Intervention, 45-51.
Social-matters (2 artikelen)
Gepubliceerd: 20-03-2012
Rubriek: Mens en Samenleving
Subrubriek: Sociaal
Bronnen en referenties: 16
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.