Morele ontwikkeling bij Adolescenten

Morele ontwikkeling bij Adolescenten Met morele ontwikkeling wordt impliciet zoiets bedoelt als met de leeftijd toenemende neiging het goede te doen en het kwade na te laten. De voortgang van morele ontwikkeling kan niet rechtstreeks worden afgeleid uit het al dan niet voorkomen van bepaald moreel lovenswaardig of juist laakbaar gedrag, maar alleen uit het bestaan van een besef dat het (niet) goed is om bepaalde dingen te doen en andere dingen ten na te laten.

Morele oordelen en andere oordelen

Morele oordelen moeten worden onderscheiden van oordelen die zijn gebaseerd op persoonlijke voorkeuren of op arbitraire conventies. Wie een moreel oordeel geeft, pretendeert zich niet te baseren op een persoonlijke voorkeur of op arbitraire en veranderbare conventie, maar op het gezag van een morele norm die altijd en overal geldt.

De biologische basis van het vermogen tot moreel oordelen

Gedrag op zichzelf is nog geen indicatie van het bestaan van een besef van goed en kwaad. Bij sommige primatensoorten is echter gedrag aangetoond dat wel degelijk duidt op het bestaan van een dergelijk besef. Dit toont echter niet aan dat deze niet menselijke primaten op precies dezelfde manier als mensen oordelen in termen van goed en kwaad. Wel toont het aan dat het onderscheid tussen onze eigen soort en verwante soorten ook op het vlak van het geven van morele oordelen niet erg scherp is. Morele oordelen zijn dus niet gebaseerd op complexe redenaties (omdat deze dieren het ook kunnen).

Volgens de sociaal-intuïtionistische benadering van Haidt kunnen we wel proberen te beredeneren waarom we een handeling goed of slecht vinden, maar ook hier volgt de rechtvaardiging het oordeel in plaats van andersom.

De gedachte dat morele oordelen niet alleen een cognitieve, maar ook intuïtieve en emotionele componenten hebben vindt steun in onderzoek naar de rol van empathie in het morele functioneren en in recent onderzoek naar processen in de hersenen die een rol spelen in de vorming van morele oordelen.

Martin Hoffman (2000) stelt dat de grondslag voor morele oordelen wordt gevormd door empathie. Hersengebieden die hierbij betrokken zijn: cognitieve processen in prefrontale en temporale cortex en emotionele en motivationele processen in het limbische systeem. De menselijke neiging om situaties te beoordelen in termen van goed en kwaad heeft een biologische basis.

Morele ontwikkeling en de ontwikkeling van moreel affect

Gezien de oorsprong van het vermogen tot moreel handelen is het niet verwonderlijk dat heel jonge kinderen al zaken beoordelen in termen van goed en kwaad. Deze ontwikkeling bestaat grotendeels uit een toename van empathische vermogens, die zelf weer berust op de ontwikkeling van bepaalde sociaal-cognitieve vaardigheden.

Hoffman (2000) gaat uit van vier fasen in het besef dat kinderen hebben van het onderscheid tussen zichzelf en anderen:
  1. Een ontbrekende of onduidelijke differentiatie tussen zelf en anderen.
  2. Zelf en anderen worden onderscheiden als verschillende fysieke entiteiten.
  3. Zelf en anderen worden onderscheiden als individuen met verschillende wensen, ideeën en gevoelens.
  4. Zelf en anderen worden onderscheiden als individuen die door hun eigen persoonlijke achtergrond en geschiedenis verschillend kunnen reageren op dezelfde gebeurtenis.
Het kind is steeds beter in staat empathisch te reageren.

In combinatie met het vermogen tot empathie vormt het elementaire besef van verantwoordelijkheid de basis voor het vermogen om zich schuldig te voelen. Dit leidt to minder normovertredend gedrag.

Morele ontwikkeling en morele internalisatie

Volgens sommigen kan men de morele ontwikkeling zien als het resultaat van een toenemende internalisatie van buitenaf aangereikte regels en normen.

De ontwikkeling van moreel redeneren

Bij werk van Piaget, Kohlberg en Gibbs ligt de nadruk niet zozeer op het beoordelen van een bepaalde situatie of een bepaald gedrag als goed of slecht, maar op moreel redeneren, dat wil zeggen op het rechtvaardigen van een dergelijk oordeel. Volgens Haidt is het het op emoties gebaseerde morele oordeel dat leidt tot de redenering die dat oordeel rechtvaardigt (in plaats van dat de redenering leidt tot het oordeel).
Als dit zo is, waarom is het dan nog de moeite waard om die achteraf opgestelde rechtvaardiging van morele oordelen te bestuderen? Redenen:
  1. Morele rechtvaardigingen spelen een belangrijke rol in communicatie met anderen over een gegeven moreel oordeel.
  2. Het rechtvaardigen van een moreel oordeel leidt tot een zekere systematisering. De rechtvaardiging beïnvloed de reikwijdte van het morele oordeel (zeehondjes voorbeeld: als je vind dat zeehondjes niet doodgeknuppeld mogen worden, en je stelt die wet op, betrek je er hoogst waarschijnlijk ook andere dieren bij die hetzelfde recht hebben, en niet alleen zeehondjes.).

Piaget maakt in zijn boek onderscheid tussen twee vormen van moreel denken, namelijk Heteronome moraliteit en autonome moraliteit. Heteronome moraliteit: hiervoor ligt de bron van moreel gezag buiten het individu zelf. Goed doen is datgene doen wat een autoriteit opdraagt of wat de wet voorschrijft. Kenmerkend voor kinderen tot 10 jaar. Naarmate kind meer omgaat met andere kinderen, en dus steeds meer ervaring krijgt met de egalitaire en wederkerige kind-kindverhoudingen die ertoe uitdagen het perspectief van de ander in te nemen, is de kans groter dat het heteronome morele denken plaats maakt voor:
Volgens autonome moraliteit worden morele oordelen over het gedrag van boosdoeners niet enkel gerechtvaardigd door te wijzen op de ernst van het leed maar ook op de bedoeling van de boosdoener. Hier is perspectief van ander voor nodig: sociaal perspectief.

Voorbeeld: Het bekende dilemma van Heinz: Zijn vrouw is ziek, maar hij heeft niet genoeg geld om het medicijn van de apotheker te kopen. Moet hij medicijn stelen (dader/potentiele helper) van de apotheker (slachtoffer) voor zijn vrouw (slachtoffer)? Hier wordt op verschillende leeftijden verschillend over nagedacht. Volgens Kohlberg zijn er drie hoofdcategorieën die tegelijk niveau van moreel denken representeren:
1. Pre-conventioneel: bestaande uit 2 stadia. Gelijk aan heteronome moraliteit van Piaget.
  • Eerste stadium: heteronome moraliteit. Heinz moet niet stelen, anders gevangenis.
  • Tweede stadium: individualistische instrumentele moraliteit. Heinz moet zelf weten wat hij doet. Als hij zijn leven wil riskeren om in de gevangenis te komen moet hij dat doen.
2. Conventoneel: bestaande uit 2 stadia. Differentiatie op Piagets autonome moraliteit.
  • Derde stadium: interpersoonlijke normatieve moraliteit. Heinz moet niet inbreken anders denken ze dat hij crimineel is. Of: hij moet wel stelen omdat mensen heb anders geen goede echtegenoot voor zijn vrouw vinden.
  • Vierde stadium: moraliteit van het sociale systeem. Heinz moet het medicijn stelen omdat hij beloofd heeft voor zijn vrouw te zorgen toen ze gingen trouwens. Tevens moet hij de consequenties aanvaarden. Of: Niet stelen want dit is volgens de wet verboden.
3. Post-conventioneel: bestaande uit 2 stadia. Differentiatie op Piagets autonome moraliteit.
  • Vijfde stadium: moraliteit gebaseerd op mensen rechten en maatschappelijk welzijn.
  • Zesde stadium: moraliteit van algemene en abstracte ethische principes. Het recht van het leven van de vrouw is belangrijker dan het recht op eigendom van de apotheker.
Volgens Gibbs representeren alleen stadia 1-4 een echte ontwikkelingssekwentie. Stadia 1 en 2 zijn onvolwassen. Stadia 3 en 4 zijn volwassen vormen van moreel redeneren.

Moraliteit en sekse.

Volgens Gillian legt Kohlberg te veel nadruk op de dader-slachtofferrelaties en te weinig op helper-slachtoffer relaties. Verder zegt hij: het denken in termen van rechtvaardigheid is vooral kenmerkend voor mannen en jongens, terwijl het denken in termen van zorg kenmerkend is voor vrouwen en meisjes. Dit leidt tot een systematische onderschatting in het niveau van moreel denken van vrouwen en meisjes. Vrouwen en meisjes zijn meer empathisch dan mannen en jongens en zijn daardoor ook meer gericht op het helpen van wie hulp nodig heeft. Uiteindelijke bleek dat Gillian ongelijk had. Echter heeft dit wel geleidt tot het besef dat in morele situaties het niet altijd gaat om rechtvaardigheid, maar ook om zorg voor wie hulp nodig heeft. Dus naast ethic of justice ook een ethic of care.

Moraliteit en cultuur

Volgens Kohlberg is zijn benadering van de morele ontwikkeling onafhankelijk van culturele context. Gibbs maakte onderscheid tussen drie implicatie van Kohlbergs universaliteitclaim, namelijk:
  1. De sequentie van stadia is universeel.
  2. Overal vormen gelegenheden tot sociaal perspectief nemen de stuwende kracht achter de ontwikkeling van moreel redeneren.
  3. De waarden waar de theorie betrekking op heeft worden universeel erkend als centrale morele waarden. Maar:hij sluit niet uit dat andere waarden, die niet in Kohlbergs benadering zijn opgenomen in althans sommige culturen wel degelijk als moreel relevant worden gezien.

Rechtvaardigheid, eerlijkheid, schade en pijn staan centraal, het zijn de morele code van de persoonlijke autonomie. Maar in andere culturen ook: gemeenschap (community) en goddelijke (divinity). Deze worden echter in het Westen gezien als slechts conventioneel in plaats van moreel.

Moreel gedrag: relaties met oordelen, affect en identiteit

Moreel besef is slechts een van de mogelijke oorzaken van moreel wenselijke gedrag. Volgens Rest (1983) zijn er vier soorten factoren die in een voorkomende potentiaal moreel relevante situatie bepalen in hoeverre het morele besef van een individu van invloed is op hoe hij of zij zich gedraagt. Deze hebben betrekking op:
  • De wijze waarop de situatie wordt geïnterpreteerd (interpretatiecomponent).
  • Het morele oordeel dat iemand heeft over een bepaalde situatie (oordeelscomponent)
  • De mate waarin het morele oordeel wordt meegewogen in de uiteindelijke beslissing zich op een bepaalde manier te gedragen. (wegingscomponent)
  • De vasthoudendheid waarmee men een eenmaal genomen besluit ook daadwerkelijk uitvoert. (vasthoudendheidscomponent)

Onderzoek naar de relatie tussen de twee componenten uit het schema van Rest, het eigenlijke morele oordeel en moreel relevant gedrag, heeft zich vooral toegespitst op de beide processen die in de literatuur worden genoemd als determinanten van moreel oordelen, namelijk:
  1. Moreel redeneren in de zin van Kohlberg en Gibs. Dit lijkt in sterke mate samen te hangen met vertoond moreel relevant gedrag.
  2. Moreel affect. Wie zich snel schuldig voelt na het begaan van een overtreding, begaat deze minder vaak. Maar het verband is niet sterk.

Het derde component uit het model van Rest ook wel: morele identiteit, morele persoon of morele persoonlijkheid. Morele identiteit verwijst naar de mate waarin morele ideeën en waarden centraal taan in het beeld dat het individu heeft van zichzelf. Wanneer deze sterk is, is het belangrijk een goed mens te zijn.
© 2011 - 2024 Cst1991, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
De ontwikkelingsstadia van PiagetDe ontwikkelingsstadia van PiagetDe Zwitserse psycholoog Jean Piaget (1896-1980) deed veel onderzoek naar de denkontwikkeling van kinderen in de leeftijd…
Ontwikkeling en onderzoek van leren in de leerpsychologieOntwikkeling en onderzoek van leren in de leerpsychologieLeerpsychologie is het onderzoek naar het verschijnsel ‘leren’. Hoe leren mensen en wat is leren precies? De leerpsychol…
Galton, Binet & Piaget, een vergelijkingGalton, Binet en Piaget hadden hielden zich alle drie bezig met intelligentie. Zo ook hadden zij alle drie verschillende…
Vrijgevigheid en moreel gedragVrijgevigheid en moreel gedragDe Boeddha heeft tien volmaaktheden onderwezen, waarvan het de bedoeling is dat je naar het verwerven ervan streeft. Het…

Psychosociale ontwikkeling: de invloed van leeftijdsgenotenPsychosociale ontwikkeling: de invloed van leeftijdsgenotenRelaties met leeftijdgenoten zijn gebaseerd op gelijkheid en sociale positie. Niet al deze relaties zijn positief. Sommi…
Ontwikkeling van autonomie in AdolescentieOntwikkeling van autonomie in AdolescentieIn dit artikel wordt ingegaan op de ontwikkeling van autonomie bij adolescenten. Hierbij worden de Zelfdeterminatie-theo…
Bronnen en referenties
  • Psychologie van de Adolescentie, 24ste druk (2010). Wim Slot & Marcel van Aken. ISBN: 978 90 06 95101 1. Uitgeverij: ThiemeMeulenhoff, Amersfoort
Cst1991 (40 artikelen)
Gepubliceerd: 07-09-2011
Rubriek: Mens en Samenleving
Subrubriek: Sociaal
Bronnen en referenties: 1
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.