Geweld op televisie

Waarom kijken we televisie? Wat is geweld? Welke theorieën bestaan er over tv en geweld? Welke kinderen zijn vatbaar voor tv-geweld? Welke programma’s hebben de meeste invloed? Wat zijn de effecten van tv-geweld? Welke invloed heeft de omgeving en welke maatregelen worden er getroffen voor tv-geweld?
De jeugd is te samen met de volwassenen van 55 jaar en ouder de populatie welke het meest tv kijken. Onder de jeugd verstaat men hier kinderen van 12 tot 17 jaar (ICT en media gebruik naar persoons- en huishoudkenmerken, 2005). Tijdens deze fase is de jeugdige zeer beïnvloedbaar, omdat zich een heroriëntatie plaatsvindt van identiteit (Santrock, 2003). Ook kinderen vormen tot een leeftijd van zesjaar hun persoonlijkheid. In het licht van bovenstaande feiten is bijvoorbeeld de ontwikkeling van steeds grovere videoclips meer geweld op tv zorgelijk. Hierover maakten fractieleider Bos (PvdA), van Aartsen (VVD) en kamerlid Atsma (CDA) zich ook druk tijdens een campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen (Videoclips steeds grover, 2006). Ook het feit dat kinderen van 12 – 18 jaar steeds meer zelf mogen bepalen waar ze naar kijken op tv doet dan een duit in het zakje (Jeugd (12-29 jaar) en gezin, 2004).

Waarom kijken we tv?

Tv kijken absorbeert het grootste deel van onze vrijetijdsbesteding, naast sportbeoefening en buitenrecreatie (Sociale monitor, 2004). Verder is bekend dat kinderen erg veel tv kijken (gemiddeld 3 tot 4,5 uur per dag) waarvan tweederde (vooral de oudere kinderen) toegeeft vaak tv te kijken om de tijd te doden. Tv kijken lijkt hierdoor een diepgewortelde gewoonte, terwijl het voor sommigen weinig bevredigend uitwerkt. Een verklaring hiervoor kan zijn dat het in eerste instantie wel een ontspanningsreactie teweegbrengt, als men echter te lang doorgaat wordt het onaangenaam voor de kijker wat uiteindelijk resulteert in een negatieve emotionele reactie. Tv producenten weten namelijk hoe zij een publiek moeten creëren, zelfs tegen ons eigen ‘beter weten’ in (Dill, 2005).

Persegani, Russo, Carucci, Nicolini, Papeschi en Trimarchi (2002) brachten persoonlijkheid in verband met tv kijken. Het bekijken van schokkende tv beelden werd meer geassocieerd met kinderen met een hoog niveau van extraversie, overeenstemming en emotionele instabiliteit. Een hoog niveau van emotionele instabiliteit, laag niveau van overeenstemming en open voor ervaring en bewustzijn werd ook in verband gebracht met langer tv kijken. Hieruit blijkt dus een relatie tussen persoonlijkheid en tv gewoontes.

Ook Grimm (1996) onderzocht het verband tussen persoonlijkheid en tv beelden en kwam tot drie verbanden. Het eerste verband toont aan dat persoonlijkheidskenmerken als angst, agressie en externe ‘locus of control’ samengaan met de aantrekking tot horrorfilms. Ten tweede zijn kijkers van actiefilms gekarakteriseerd door angst, agressie en interne ‘locus of control’. En tot slot gaat het kijken van het nieuws (slecht nieuws) samen met angst, emphatische ongerustheid, inhibitie van agressie en ‘scary-world-views’. Verschillende gewelddadige programma’s gaan dus samen met verschillende persoonlijkheids profielen.

Tot slot bleek uit een studie van Gunter en Furnham (1983) neurotische respondenten geweld scènes serieuzer op te vatten dan minder neurotische respondenten.

Hieruit blijkt dus dat als men tv-geweld gaat onderzoeken men persoonlijkheid van de ‘tv-kijker’ mee moet nemen als verklarende factor.

Ook het intelligentie niveau van ouders blijkt invloed te hebben op tv kijken, kinderen met hoog opgeleidde ouders lezen namelijk meer en kijken minder tv dan kinderen uit een gezin met laag opgeleidde ouders (Bianchi & Robinson, 1997).

Als men de effecten van tv kijken op de jeugd wilt onderzoeken, moet men ook een goed beeld hebben in welke context de jongere tv kijkt. Dit onderzoek werd uitgevoerd door Verma en Larson (2002) voor de Indische jeugd. Uit deze studie bleek dat 73% van het tv kijken door deze jongeren gebeurde in bijzijn van een familielid. Tv kijken lijkt voor hen dus een middel om de stress van die dag te vergeten en dit te delen met familieleden.

Voor kinderen heeft tv kijken dus verschillende functies, Van der Voort noemt er vier: ontspanning, informatie, socialisatie en ontvluchting (Broer, 1995). Terwijl het kijken van tv kijken tijdens de kindertijd en adolescentie niet goed is voor de gezondheid het wordt namelijk in verband gebracht met overgewicht, slechte fitheid, roken en verhoogd cholesterol tijdens de volwassenheid (Hancox, Milne & Poulton, 2004).

Wat is geweld?

In de literatuur over geweld zijn verschillende definities van geweld terug te vinden (Derriennic, 1972; Pontara, 1978; Trickett, Durn & Horn, 2003) zoals onder andere die van Tvgeweld.nl (2003). Zij verdelen het begrip geweld namelijk in drie categorieën, fysiek geweld (slaan, schieten en seksueel geweld), geestelijk geweld (intimideren en pesten) en materieel geweld (vernielen van andermans eigendommen).

Voor tv-geweld is het nuttig het volgende onderscheid te maken, reëel en fictief geweld. Reëel geweld kom je tegen in journaals, actualiteitenrubrieken en sportuitzendingen. Fictief geweld is te zien komische tekenfilms, slapsticks, politieseries, detectiveseries en oorlogsfilms. Echter bij de laatste drie voorbeelden is verschil tussen fictief en reëel erg klein, aangezien oorlog 51 jaar geleden wel reëel was en tegenwoordig wat verder van huis ligt.

Welke theorieën bestaan er wat betreft geweld?

Reductietheorie

Vanuit de reductietheorie wordt geredeneerd dat het zien van geweldbeelden leidt tot een vermindering van de agressie bij de kijker. Binnen de reductietheorieën zijn weer een driedeling te maken, namelijk de catharsishypothese, empathiehypothese en de aandachtverschuivingshypothese (Gielen, Harnie, Jacobs, Lieben, Manteleers, van Reeth en van Sweevelt, 2002).

De catharsishypothese stelt dat het zien van agressief gedrag tijdelijk de bereidheid tot agressie zal verminderen. Dus als men anderen agressief ziet handelen, zou dit een agressiereducerende werking hebben. Feshbach (1972) geeft echter aan dat dit alleen geldt voor kijkers die van te voren boos zijn.

De empathiehypothese stelt dat het zien van agressieve beelden leidt tot minder agressie als men de beelden als smakeloos ervaart. Een onderzoek van Hartman (1969, in Gielen et al., 2002) bewijst dat het zien van de pijnlijke gevolgen van agressie een reducerende werking heeft, terwijl uit onderzoek van Baron et al (1974, in Gielen et al, 2002) juist blijkt dat het zien van het lijden van het slachtoffer leidt tot een versterkende agressie.

En tot slot de aandachtverschuivingshypothese, hierin wordt beweert dat geweldfilms kijkers die boos zijn van hun boosheid afleiden. Meerder soorten films hebben dit effect, zo ook komediefilms zij veranderen namelijk de betekenis van agressieve beelden (Berkowitz, Corwin & Heironimus, 1963).

Stimulatietheorie

Het zien van geweldbeelden leidt volgens deze theorie juist tot het imiteren en versterken van agressie. Wederom valt deze theorie te verdelen in verschillende hypothesen, namelijk de elementaire activatiehypothese, de tweefactoren theorie, associatiehypothese, desensitisatiehypothese, aanstekelijkheidhypothese en de observationele leertheorie.

In de elementaire activatiehypothese speelt fysiologische activering een belangrijke rol. Als men geweld op tv ziet vind er een lichamelijke, emotionele reactie plaats die voor versnelde hartslag en meer transpiratie zorgt. Dit komt volgens Tannenbaum & Zillmann (1975, in Gielen et al., 2002) door de arousal die een film oproept, deze arousal blijft na het zien van film ook over. Alles wat men dus na de film doet wordt intenser. Een geweld film versterkt dus agressie, wanneer de mogelijkheid tot agressief gedrag bestaat en men hier plezier in beleeft.

De elementaire activatiehypothese voldoet echter niet altijd, de tweefactoren theorie dient in dit geval als corrigerend model. Er worden in deze theorie namelijk twee factoren onderscheiden, fysiologische activatie en mogelijkheid tot agressie. Een film stimuleert volgens deze theorie alleen als deze twee factoren aanwezig zijn en men zich reeds boos voelde.

De associatiehypothese gaat ook uit van twee voorwaarden, namelijk een aanleiding en de kijker die het verband moet zien tussen het geweld op tv en zijn doelwit anderzijds. De inhoud van de serie/film op tv is dus van belang, eenmaal gezien op tv kan men de actie in zijn eigen leefwereld herhalen (Berkowitz, Corwin & Heironimus, 1963).

De vierde hypothese is afkomstig uit de behandeling van angsten en fobieën, de desensitisatiehypothese. Deze hypothese is echter nog te weinig onderzocht men kan namelijk twee kanten op redeneren. Ten eerste kan bij herhaaldelijke confrontatie met geweld op tv de emotionele reactie op het geweld minder sterk worden, waardoor men gestimuleerd worden in zijn/haar agressie. Men kan echter ook precies andersom redeneren door te zeggen dat de arousal over de tijd heen steeds minder wordt, dus ook de neiging tot agressie (Eysenck & Nias, 1978 in Anderson, Berkowitz, Donnerstein, Huesmann, Johnson, Linz, Malamuth & Wartella, 2003).

Ook Van der Voort (1990) geeft twee verklaringen, namelijk het verzadigingseffect en de cognitieve verklaring. Bij het verzadigingseffect verliezen prikkels gaandeweg hun effect. Bij de cognitieve verklaring krijgen de agressieve beelden steeds minder betekenis, waardoor agressie als minder erg ervaart wordt. Hierdoor ontwikkelt men ook een voorkeur voor gewelddadige programma’s.

Als we het hebben over gedragsbesmetting bedoelen we de aanstekelijkheidhypothese. Een tv-programma kan dus onbewust en zeer aanstekelijk werken (Valkenburg, Vooijs, van der Voort, & Wiegman, 1992). Het hoeft echter niet zo te zijn dat deze agressie zich ook effectief uit.

En tot slot de observationele leertheorie van Bandura (1978), deze theorie vormt een onderdeel van de sociale leertheorie. En geeft een verklaring voor effecten (van geweld) op lange termijn. De sociale leertheorie gaan er vanuit de mensen leren door ervaring en observatie van andere mensen. Doordat men tv-geweld bekijkt, gaat men dit nadoen in de werkelijkheid. Dezelfde theorie geeft dan ook het belang aan van straffen van agressief gedrag.

Geen effect theorie

Geweldbeelden hebben geen invloed op de agressie van de kijker, volgens deze theorie. Hiervoor zijn twee hypotheses opgesteld Kaplan en Singer (1976), een afkomstig uit veldonderzoek en experimenten welke bewijzen dat geweld op tv geen effect heeft én een ander welke beweert dat proefpersonen uit de stimulatiehypothese van te voren al boos waren als dit echter niet het geval was, deed zicht de simulatie niet voor. Tv heeft dus geen invloed op het ontstaan van geweld.

Welke kinderen zijn vatbaarder voor tv-geweld?

Factoren buiten het kind

Minder welvarende gezinnen blijken meer spelcomputers te hebben en vaker naar commerciële zenders te kijken dan gezinnen waarin de ouders hoger opgeleid zijn. Kinderen uit milieus met een hoog SES (sociaal economische status) komen dus sneller in aanraking met media met een hoog realiteitsgehalte, terwijl kinderen uit een laag SES milieu meer in aanraking komen met media met een hoog fantasiegehalte (Dill, 2005).

Ouders die lichamelijk geweld gebruiken kunnen dit doorgeven aan hun kinderen. Kinderen wordt zo aangeleerd dat geweld werkt en niet erg is omdat iedereen het gebruikt. Als deze kinderen opnieuw geweld op tv zien worden hun denkbeeld over geweld bevestigd.

De kans op agressiestimulatie is natuurlijk groter voor kinderen die veel televisie kijken, om zich zo maar niet te vervelen. Hieruit blijkt dus het belang van buitenspelactiviteiten met vriendjes en vriendinnetjes.

Factoren in het kind

De kans op agressiestimulatie is groter als een kind een speciale voorkeur voor geweldfilms heeft (meestal jongens dus) (Eron, Huesmann, Lefkowitz & Walder, 1972) het leuk vinden om naar geweldsscènes te kijken en het goedkeurt, niet angstig wordt van geweldacties, zich sterk met de agressieve held identificeert en een beperkte intelligentie heeft (Huisman, 2006). Het gaat dus vooral om jonge kinderen. Tot 6 jaar zijn kinderen zich namelijk niet bewust van de gevolgen van geweld, ze imiteren hun helden graag en weten ze niet dat ze anderen pijn kunnen doen. Oudere kinderen kunnen het geweld namelijk vanuit verschillende perspectieven bekijken en dus de gevolgen ervan beter overzien.

Ook geldt het voornamelijk voor jongens. Zij zijn namelijk meer geïnteresseerd in gewelddadige programma’s, kunnen zich met meer mannelijke helden identificeren en zij ondervinden minder remmingen wat betreft geweld aangezien geweld door jongens maatschappelijk meer geaccepteerd wordt dan dat van meisjes. Uit onderzoek door Miller en Reeves bleek dat 70% van de 200 8-11 jarigen een televisiefiguur noemde, toen aan hen werd gevraagd, op wie zou je willen zijn (Broer, 1995).

Onder kinderen met een beperkte intelligentie verstaat men ook kinderen die het verschil tussen fantasie en realiteit nog niet kennen. Tot een jaar of zes hebben ze het hier moeilijk mee, maar tegenwoordig worden realiteit en fictie steeds moeilijk te onderscheiden vanwege de technische snufjes. Deboutte (1997) verklaart dat het onderscheidt pas gemaakt kan worden op 10 tot 12 jarige leeftijd.

Welk soort programma’s beïnvloeden het meest?

De invloed van een programma is afhankelijk van de context waarin deze geplaatst is en welke boodschap men in het programma verkondigd. Zo blijken er zes contextkenmerken te zijn welke de kans op agressief gedrag vergroten, namelijk aantrekkelijke hoofdpersonen, beloond geweld, gerechtvaardigd geweld, geweld waarbij de pijnlijke gevolgen niet te zien zijn, realistisch geweld en opzwepende geweldsscènes.

De helden van kinderen zijn sterk, machtig en slim. Kinderen willen zich hiermee identificeren en hij/zij mag ter bestrijding van het kwaad best geweld gebruiken (McFellan, 2002; Van der Voort, 1997).

Door middel van de experimenten van Bandura (1973) werd aangetoond dat kijkers eerder agressief gedrag van de tv overnemen als het geweld bekrachtigd wordt, dan wanneer het bestraft wordt. Het geweld voor op tv vaak bekrachtigd doordat de held vaak eindigt met rijkdom, macht en bewondering.

Uit onderzoek van Berkowitz, Corwin en Heironimus (1963) bleek dat als de hoofdpersonen ‘good guys’ zijn er op los mogen slaan kijkers dit eerder goedkeuren dan wanneer de hoofdpersonen slechteriken zijn. De kinderen rechtvaardigen het geweld en dit roept een grotere agressie op.

Valkenburg (1997) noemt geweld waarna de gevolgen voor het slachtoffer niet pijnlijk zijn ‘gelukkig geweld’. Door dit geweld kunnen kinderen echter een vertekent beeld krijgen van de gevolgen van geweld. Het is juist de bedoeling kinderen eraan te herinneren dat het fout is anderen geweld aan te doen, door dit op tv te laten zien roept het bij kinderen een medelijden op. Dus men moet de gevolgen wel laten zien, zo neemt de agressie af (Wotring & Greenberg, 1973).

Naarmate een film of programma realistischer is, nemen de stimulatie-effecten van deze beelden toe en worden ze als serieuzer gezien (Gunter & Furnham, 1983; Berkowitz en Alioto, 1973; Deboutte, 1997). Gewelddadige films hebben dan ook meer effect op agressie dan gewelddadige tekenfilms (Hapkiewicz & Stone, 1972).

Opwindende geweldbeelden roepen meer agressie op volgens de activatietheorieën, dus series en films waarin geweld wordt gecombineerd met luide muziek en veel actie roepen meer agressie op dat programma die deze aspecten niet bezitten.

Het programma De Power Rangers was ongeveer 10 jaar geleden een omstreden kinderprogramma. Uit onderzoek bleek dat kinderen 7 keer meer agressie vertoonden na het zien van episode van deze kinderserie (Boyatzis, Matillo, Nesbitt, 1995). De Power Rangers zijn vijf teeners van verschillende nationaliteiten die een normaal leven leiden, ze gaan naar school, maken huiswerk, enz. Totdat intergalactische wezens de aarde proberen te veroveren. Dan veranderen de vijf teeners in de Power Rangers om zo met karate en speciale krachten de space-monsters te verslaan. Ze winnen altijd en elke serie ziet er hetzelfde uit. Maar de gevaren van het programma’s zitten het in de 200 geweldacties per uur en de realiteit van het programma (echte teeners). Het zijn niet langer tekenfilmfiguren die af en toe is gewelddadigs doen, zoals bijvoorbeeld de Ninja Turtles met 100 acties per uur (Levin & Carlsson-Paige, 1996).

Toch zijn er ook positieve kanten van het programma te noemen, namelijk de verschillende etniciteiten van de hoofdpersonen, ze verpersoonlijken het goede, vijftal bestaat uit beide seksen, ze dragen een anti-drugsboodschap uit, vertegen familiewaarden en zijn politiek correct.

Een ander voorbeeld van een zeer gewelddadigprogramma’s zijn programma’s afkomstig van de World Wrestling Federation (WWF). Deze worstel- en boksprogramma’s worden door 35 miljoen mensen bekeken in de Verenigde Staten. DuRant deed hier al in de vroege 90e jaren onderzoek naar en ontdekte dat deze programma’s samengingen met verhoogd verbruik van sigaretten, alcohol en drugs, gevechten en overtredingen tijdens ‘dates’ en wapen bezit. Een soort gelijk onderzoek werd uitgevoerd door een Israëlische onderzoeker Lemish (Tel Aviv Universiteit). Hij ontdekte dat kinderen die deze programma’s bekeken gewelddadiger waren op school. In het geval dat zij al blootgesteld waren aan geweld, was de kans groter dat zij het gedrag dat zij op televisie gezien hadden gingen imiteren. Voor kinderen met de leeftijd 7 – 12 jaar is het namelijk moeilijk onderscheidt te maken tussen de in scène gezette gevechtscènes en hun idee erover (namelijk een sportwedstrijd). Deze studies zetten het Israëlische parlement aan het denken. Hierdoor stopte een zender met het uitzenden van het programma en verplaatste een andere zender het programma naar een uur later (McLellan, 2002).

Wat zijn de effecten van tv-geweld?

Om de effecten in een duidelijk overzicht te plaatsen, kan er het beste een onderscheidt gemaakt worden tussen korte en lange termijn effecten. Als men alleen af en toe tv-geweld ziet zijn de korte termijn effecten van invloed. Voor de lange termijn effecten is het zo dat de kinderen een hoog niveau van waargenomen geweld waarnemen en dat deze ongeveer constant blijft.

Effecten op korte termijn

Ten eerste zou men de korte termijn effecten van tv-geweld op gedrag kunnen bekijken. Geweld films zorgen er namelijk voor dat kinderen het agressieve gedrag gaan imiteren, minder sociaal gedrag vertonen, minder geneigd zijn tot gedragingen zoals delen, helpen en samenwerken én ongeduldiger worden (Bandura, 1978; Stein & Friedrich, 1972; Levelt, 1981; Tvgeweld, 2003)

Nachtmerries of zelfs slaapstoornissen kan men ook schalen onder korte termijn effecten. Als de kinderen de tv-beelden niet verwerkt krijgen, blijven de hersens geprikkeld waardoor het kind niet tot rust kan komen (Deboutte, 1997; Tvgeweld, 2003). Volgens Van der Voort (1997) (hoogleraar empirische pedagogiek) spelen ouders hierbij ook een grote rol, ouders weten namelijk best wel waar de grenzen liggen voor hun kinderen. Zij kunnen dit ook waarnemen door middel van naar het kind te kijken tijdens de geweldbeelden, draait het kind namelijk zijn hoofd weg of slaat het de handen voor de ogen, dan zijn de beelden voor het kind angstaanjagend. Uit onderzoek blijkt dan ook dat nachtrust de grootste bezwaarmaker tegen tv-geweld is, kinderen worden angstig en de nachtrust wordt hierdoor verstoord (Vooijs & van der Voort , 1993).

Ten tweede kan men spreken over affectieve effecten, kinderen kunnen namelijk een gevoel van onveiligheid ontwikkelen en kunnen minder gevoelig worden voor geweld. Doordat kinderen na het zien van tv-geweld een bepaalde paniek ontwikkelen, krijgen ze een onveilig gevoel, de nachtmerries zijn hier een onmiddellijk gevolg van (Deboutte, 1997).

Uit onderzoek blijkt dat men na het herhaaldelijk zien van dezelfde geweldsscènes minder fysiologische activiteit ontwikkeld (Monat, Averill & Lazarus, 1972) Men went dus aan het geweld (Tvgeweld, 2003). Dit was echter niet het geval als men nieuwe geweldbeelden liet zien. Uit onderzoek van Thomas, Horton, Lippincott en Drabman (1977) bleek er wel een desensitisatie voor oude en nieuwe beelden op te treden, hiermee wordt echt nog niet bewezen dat kinderen ook minder sensitief zijn voor geweld in hun eigen omgeving.

En ten derde hebben cognitieve effecten op deze termijnen nog geen invloed.

Effecten op lange termijn

Op het gebied van gedragseffecten kan het zijn dat kinderen meer agressief gedrag gaan vertonen. Dit kan zelfs escaleren tot crimineel gedrag. Zeker als kinderen zich bevinden in een kleine vriendenkring, kunnen vrienden elkaar enorm beïnvloeden. Als jongeren hierin worden meegezogen verhoogd dit de kans op agressie (Deboutte, 1997).

Figuur 1Figuur 1
Uit langlopend, van 1983 tot 2000, onderzoek door Columbia University psychiater Johnson, Cohen en Smailes (2002) bleek een duidelijk verband tussen tv kijken en gewelddadig gedrag. Zelfs na het wegfilteren van zaken zoals kinderverwaarlozing, onveilige woonomgeving, laag inkomen en laag inkomensniveau blijft het verband bestaan (figuur 1). Het verband bleek bij jongens duidelijker dan bij meisjes. Dit onderzoek is vooral uniek omdat het langlopend is en ook jongeren onderzoekt, terwijl voorheen voornamelijk kinderen werden onderzocht (Jeronimus, 2003; Jongeren worden agressief van tv-geweld, 2002).

De jongere zal over het algemeen minder aardig zijn tegen zijn omgeving, meer roddelen, bedreigen, vrienden buitensluiten en kwetsend gedrag betonen én bovendien kunnen zijn creativiteit en fantasie worden aangetast. Kinderen die namelijk vaak voor de beeldbuis zitten, zijn minder creatief en fantasierijk (Deboutte, 1997; Violent TV, movies, make kids meaner to each other, 2002; Singer & Singer, 1984)

Op affectief gebied zal er een verhoogde mate van angstigheid plaatsvinden. En op lange termijn zullen kinderen/jongeren zich onveiliger gaan voelen. Waardoor de volgens Deboutte (1997) zullen gaan stemmen op extreemrechtse partijen. Bovendien zet de afstomping, voor geweld die zich op korte termijn al voordeed, zich voort.

De lange termijn op cognitief gebied is onder andere het vertekende beeld dat het kind/ de jongere zich vormt van de werkelijkheid. Voorwaarde hiervoor is echter wel dat kinderen de beelden opmerken,verwerken en onthouden (van der Voort, 1997). Haaks hierop staan de conclusies van Huesmann (1986), in deze studie werd namelijk beweert dat er op lange termijn geen of slecht een zeer beperkte invloed is van tv-geweld.

Alhoewel media 5-10% van de verschillen verklaart in agressie, verklaren familie, school, persoonlijkheid en omgeving nog steeds de andere 90-95% zo stelt Cecilia von Felitzen van de Stockholm University (McFellan, 2002).

De omgeving van de kinderen kan dus een protectieve factor zijn. Denk bijvoorbeeld aan een ouder die de agressie afkeurt maar er wel samen met het kind naar kijkt of vriendjes die gewelddadige tv programma’s niet leuk vinden (Gielen, et al., 2001).

Welke oplossingen zijn er?

Ouders

In Amerika beseffen steeds meer ouders dat ze het kijkgedrag van hun kinderen aan banden moeten leggen. Meer dan 72% van de kinderen onder de 12 jaar hebben een limiet op de ‘tv-kijk’ tijd, terwijl dit percentage in 1994 nog lag op 63%. Deze ontwikkeling is te relateren aan de TV-Turnoff Week, welke in 1994 het licht zag. In april 2007 bestaat deze week al 13 jaar (Limiting TV, 2003). De positieve ontwikkeling hiervan is, dat kinderen meer gaan lezen in de tijd dat ze geen tv mogen kijken en een verhoogd ‘performance’ IQ ontwikkelen (Gadberry, 1980).

Ouders kunnen ervoor kiezen hun kinderen wel naar gewelddadige programma´s te laten kijken. Maar het verschil met ze ´gewoon´ ernaar laten kijken, is het meekijken van de ouders, het discussiëren en meningen vormen over wat men op dat moment ziet. Dit is namelijk veel effectiever dan autoritair verbieden deze programma’s te kijken (Chang, 2000). Ook de kijkduur kunnen bepalen en gebruik kunnen maken van de videorecorder (om twijfelachtige programma’s eerst te bekijken) kan bepaald worden door de ouders (Gielen et al., 2001).

School

Ook school kan een goede invloed hebben volgens Gielen et al. (2001) en McFelaan (2002). Zij kunnen structureel aandacht besteden aan goede programma’s ipv de slechte af te keuren, massamedia opvoeding opnemen in het lesprogramma, met ouders over de gevolgen discussiëren en tv-geweld opnemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Uit onderzoek van Rosenkoetter, Rosenkoetter, Ozretich en Acock (2004) blijkt inderdaad dat na 31 lessen over televisie en geweld, de kinderen keken minder gewelddadige tv programma’s en identificeerden zich minder met de gewelddadige tv figuren.

De logo’s die door de kijkwijzer gehanteerd wordenDe logo’s die door de kijkwijzer gehanteerd worden
Televisiezenders
De televisie zenders kunnen echter zelf ook de invloed van tv-geweld beperken, binnen de Vlaamse Radio en Televisie (VRT) geldt een gedragcode. Als men dan alsnog gewelddadige programma;s wilt uitzenden gebeurt dit meestal na 23.00uur, kondigt de presentatrice dit aan en verschijnt er een logo op het scherm. Dit logo wijst de kijkers erop dat er seks, geweld of suggestieve dialogen in het programmavoorkomen (Gielen, et al., 2001). In Nederland kennen we dit onder de naam: Kijkwijzer.

Een jaar of 8 geleden laaide er ook een discussie op over de V-chip, een chip welke bij gewelddadige programma’s zwart beeld geeft. Deze chip is nog niet ingevoerd maar Amerika is ermee bezig. Daar werd het idee tegengehouden door de televisiezenders, zij klaagden over deze manier van ‘censuur´ (Rating violent TV, 1996). In Nederland komt het voorlopig nog niet op de markt, vanwege afspraken die nog niet zijn gemaakt op internationaal niveau met Philips.

Hoe zit het met de invloed van tv kijken op kinderen in het buitenland? Italië en Denemarken zullen als voorbeeld dienen.

In Italië hebben de publieke omroep en de meest prominente commerciële zenders in 1997 een overeenkomst ondertekend, om zo de kinderen te beschermen tegen de negatieve invloeden van tv-kijken. De overeenkomst houdt een verbod in van ongeschikte kinderprogramma’s tussen 16 en 19 uur en een beperking van seks en geweld tussen 19 en 22 uur. De overeenkomst was een directe reactie op twee affaires in het nieuws die veel onrust hebben veroorzaakt. Hierdoor worden in de aangegeven tijden ook geen interviews met kinderen die een crisis doormaken uitgezonden, geen weglopers van huis, slachtoffers van misdaad, prostitutie en pedofilie (Meeuwenoort, 2002).

In Denemarken gaat men nog verder dan alleen tv-geweld aanpakken, hier heeft men ‘reclamevrije perioden’ ingevoerd. Dit in navolging van Zweden en Noorwegen, waar gesponsorde kinderprogramma’s verboden zijn. Kinderen worden volgens de Deense minister van Cultuur, Nielsen gekneed tot materialistische personen (Meeuwenoort, 2002).

Conclusie

Mensen kijken tv om te ontspannen, om de tijd te doden, om aan de werkelijkheid te ontsnappen, om informatie te verkrijgen of als activiteit te samen met de familie/vrienden (socialisatie). Kijkgedrag blijkt afhankelijk van persoonlijkheidsfactoren, maar ook van IQ van ouders en context waarin het kind tv kijkt. Op tv komt echter ook steeds meer geweld op tv, waardoor ook steeds meer mensen beginnen te twijfelen aan het effect hiervan op kinderen. Omtrent het effect van geweld op tv zijn reductie, stimulatie en geen-effect theorieën.

Kinderen met speciale voorkeuren voor gewelddadige programma’s, geweldscènes leuk vinden, het goedkeuren, niet angstig ervan worden, zich met de held identificeren en een beperkte intelligentie hebben zijn vatbaarder voor gewelddadige programma’s.

Niet alleen kinderen hebben kenmerken waardoor invloed van geweld vergroot kan worden, maar ook de programma’s zelf. Zo hebben programma’s met aantrekkelijke hoofdpersonen, beloond geweld, gerechtvaardigd geweld, geweld waarbij de pijnlijke gevolgen niet te zien zijn, realistisch geweld en opzwepende geweldsscènes een verhoogde kans om invloed te hebben op het kind.

Naar de effecten van tv-geweld is veel onderzoek gedaan, de effecten zijn te verdelen in de categorieën gedrag, gevoel (affectie) en cognitie. Deze categorieën zijn zowel voor de korte als voor de lange termijn te vinden. Uit onderzoek bleek dat 5-10% van de verschillen in agressie verklaart wordt door de media. Dit betekent niet alleen de tv, maar ook de radio, de krant en internet. Om deze invloed te verkleinen is dus niet alleen een aanpak van de tv nodig. Bovendien kunnen ouders en scholen ook het effect verkleinen.
© 2008 - 2024 Brigitte_, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Betekenis KijkwijzersymbolenKijkwijzer kennen we eigenlijk allemaal van de films en televisie. Het is hulpmiddel waarbij door middel van begrijpelij…
Agressie in de samenleving, aangeleerd of aangeboren?Agressie in de samenleving, aangeleerd of aangeboren?Agressie is het minst aanvaarde gedrag in onze samenleving. Toch blijkt keer op keer dat agressie veelvuldig voorkomt. J…
Geweld zonder redenen, maar mét oorzakenIn dit artikel worden eventuele oorzaken van zinloos geweld besproken aan de hand van de vier categorieën van biologisch…
WinkelcriminaliteitWinkelcriminaliteitWinkeldiefstal, geweld en agressie en zelfs diefstal door werknemers komt steeds vaker voor. Kijk daarom voor tips en zo…

Voorzitter in een vergaderingVoorzitter in een vergaderingIn principe kan elk overleg plaatsvinden zonder voorzitter. Toch is het zeer aan te bevelen een centrale persoon aan te…
Etnocentrisme in interculturele communicatieEtnocentrisme betekent het beoordelen van andere cultuur naar de normen en waarden van de eigen cultuur. Het wordt ook v…
Bronnen en referenties
  • Anderson, C.A., Berkowitz, L., Donnerstein, E., Huesmann,L.R., Johnson, J.D., Linz, D.,
  • Malamuth, N.M, & Wartella, M. (2003). The influence of media violence on youth. Psychological Science in the Public Interest, vulme 4, 81
  • Bandura, A. (1978). Social Learning Theory of Aggression. The Journal of Communication, volume 28
  • Berkowitz, L., & Alioto, J. (1973). The meaning of an observed event as a determinant of its aggressive consequences. Journal of Personality and Social Psychology, 28, 206–217
  • Berkowitz, L., Corwin, R. & Heironimus, M. (1963). Film Violence and Subsequent Aggressive Tendencies Public opinion quarterly , Volume: 27, Issue: 2 (Summer 1963), pp: 217-229
  • Bianchi, S.M. & Robinson, J. (1997). What Did You Do Today? Children's Use of Time, Family Composition, and the Acquisition of Social Capital. Journal of marriage and the family, volume 59, 332-344
  • Boyatzis, C. J., Matillo, G. M., Nesbitt, M. (1995). Effects of the "Mighty Morphin Power Rangers" on children's aggression with peers. Child Study Journal, volume 25, 45-55.
  • Broer, M. (1995). De invloed van tv-geweld op kinderen. Eindscriptie MDGO AW. http://tvgeweld.nl/tvgeweld/marisk.html
  • Chang, N. (2000). Reasoning with Children About Violent Television Shows and Related Toys. Early Childhood Education Journal, volume 28, 85-89
  • Deboutte, G. (1997). Geweld genoeg. Mechelen: Bakermat
  • Derriennic, J. (1972). Theory and Ideologies of Violence. Journal of peace research, volume 9, 361-374
  • Dill, K. E. (2005). ‘Children at Play? Essay review of Kids and Media in America by D. Roberts and U. Foehr’. Human Development, volume 48, 315-322
  • Eron, L.D., Huesmann, L.R., Lefkowitz, M.M. & Walder, L.O. (1972). Does television violence cause aggression? American Psychology, volume 27, 253-263
  • Feshbach, S. & Singer, R.D. (1972). Television and aggression: an experimental field study. San Francisco: Jossey-Bass
  • Gadberry, S. (1980). Effects of restricting first graders' TV-viewing on leisure time use, IQ change, and cognitive style. Journal of applied developmental psychology, volume 1, 45-57
  • Gielen, B., Harnie, E., Jacobs, T., Lieben, K., Manteleers, W., van Reeth, K & van Sweevelt, J. (2002). Invloed van geweld op televisie. Rapport voor Geïntegreerd project Psychologie & Methoden van onderzoek en rapportering 1. http://tvgeweld.nl/tvgeweld/katryn.html
  • Grimm, J. (1996). Between anxiety and aggression, physiological and psychosocial effect
  • Of television violence. European psychiatry, volume 11
  • Hancox, R.J., Milne, B.J., Poulton, R. (2004). Association between child and adolescent television viewing and adult health: a longitudinal birth cohort study. Lancet (British ed.), volume 364, 257-262
  • Hapkiewicz, W. G. & Stone, R. L. (1974). The effect of realistic versus imaginary aggressive models on children's interpersonal play. Child Study Journal, volume 4, 47-58
  • Huesmann, L.R. (1986). Psychological Processes Promoting the Relation Between Exposure to Media Violence and Aggressive Behavior by the Viewer. Journal of Social Issues, volume 42, 125-139
  • Huisman, H. (2006). Media-effecten nog steeds onderschat. Pedagogiek.net
  • ICT en media gebruik naar persoons- en huishoudkenmerken. (2005). Centraal Bureau voor Statistiek. www.cbs.nl
  • Jeronimus, J. (2003). Geweld op tv en agressieve jongeren. Pedagogiek.net
  • Jeugd (12-29 jaar) en gezin. (2004). Centraal Bureau voor statistiek. www.cbs.nl
  • Johnson, J., Cohen, P., Smailes, E.M., Kasen, S. & Brook, J.S. (2002). Television Viewing and Aggressive Behavior During Adolescence and Adulthood. Science Magazine.
  • Jongeren worden agressief van tv-geweld. (2002). http://scholieren.nrc.nl/weekkrant/2002/14/index.shtml
  • Kaplan, R.M. & Singer, R.D. (1976). Television Violence and Viewer Aggression: A Reexamination of the Evidence. Journal of Social Science, volume 32, 35-70
  • Levelt, P. (1981). What Children Could Learn from TV. Staats Uitgeverij: The Hague
  • Levin, D.E. & Carlsson-Paige, N. (1996). Disempowering the ‘Power Rangers’. Education digest, volume 61, 17-22
  • Limiting TV. (2003). Reading, volume 21, 1-7
  • McFellan, F. (2002). Do violent movies make children violent? Lancet (North American Edition, volume 359, 502 -503
  • Meeuwenoort, S. (2002). Geweld in media. http://tvgeweld.nl/tvgeweld/suzan.html
  • Monat, A., Averill, J.R. & Lazarus, R.S. (1972). Anticipatory stress and coping reactions under various conditions of uncertainty. Journal of personality and social psychology, volume 24, 237-253
  • Persegani, C., Russo, P., Carucci, C., Nicolini, M., Papeschi, L.L. & Trimarchi, M. (2002). Television viewing and personality structure in children. Personality and individual differences, volume 32, 977-990
  • Pontara, G. (1978). The concept of Violence. Journal of peace research, volume 15, 19-32
  • Rosenkoetter, L.I., Rosenkoetter, S.E., Ozretich, R.A. & Acock, A.C. (2004). Mitigating the harmful effects of violent television. Journal of applied developmental psychology, volume 25, 25-47
  • Santrock, J.W. (2003) Adolescence. 9th edition. New York: McGraw-Hill
  • Singer, J.L. & Singer, D.G.S. (1984). Family Patterns and Television Viewing as Predictors of Children’s Beliefs and Aggression. The Journal of Communication, volume 34
  • Sociale monitor. (2004). Centraal Bureau voor statistiek. www.cbs.nl
  • Stein, A.H. & Friedrich, L.K. (1972). Television content and young children's behaviour. Television and social behaviour, volume 2
  • Thomas, M.H., Horton, R.W., Lippincott, E.C. & Drabman, R.S. (1977). Desensitization to portrayals of real-life aggression as a function of exposure to television violence. Journal of personality and social psychology, volume 35, 450-458
  • Trickett, P.K., Durn, L. & Horn, J.L. (2003). Community Violence as it Affects Child Development Issues of Definition. Clinical child and family psychology review, volume 6, 223-236
  • Tvgeweld.nl. (2003). http://tvgeweld.nl/tvgeweld/tips.html
  • Valkenburg, P. M., Vooijs, M. W., van der Voort, T. H. A., & Wiegman, O. (1992). The influence of television on children's fantasy styles: A secondary analysis. Imagination, Cognition and Personality, 12, 55-67.
  • Van der Voort, T.H.A. (1997). De invloed van televisiegeweld, derde druk, Swets en Zeilinger, Lisse
  • Verma, S. & Larson, R.W. (2002). Television in Indian Adolescents Lives; A Member of the Family. Journal of youth and adolescence, volume 31, 177-183
  • Videoclips steeds grover. (2006). Nieuwsbrief Tv-geweld Februari
  • Violent TV, movies, make kids meaner to each other. (2002). Nation’s health, volume 32, 30-35
  • Vooijs, M.W. & van der Voort, T.H.A (1993). Learning about Television Violence: The Impact of a Critical Viewing Curriculum on Children's Attitudinal Judgments of Crime Series. Journal of Research and Development in Education, volume 26, 133-142
  • Wotring, C.E. & Greenberg, B.S. (1973). Experiments in Televised Violence and Verbal Aggression: Two Exploratory Studies. The Journal of Communication, volume 23
Brigitte_ (94 artikelen)
Laatste update: 28-03-2008
Rubriek: Mens en Samenleving
Subrubriek: Communicatie
Bronnen en referenties: 51
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.